10 Eigenwijsheid

Pieter Wisse

Dit is een hoofdstuk uit Informatiekundige Ontwerpleer, in 1999 verschenen in boekvorm bij Ten Hagen Stam.

 

 

 

In ethisch opzicht is de integere ontwerper ongelofelijk eigenwijs. Hij stelt zijn eigen normen voor kwaliteit. Dat is de paradox van het existentialisme. Uit wat ik echter over empathie zeg, zou zonder verdere toelichting de conclusie moeten zijn dat de ontwerper slaafs zijn indrukken omtrent àndere mensen volgt. Zo van, als zij maar tevreden zijn, dan is het mij best.

Het effect van empathie is inderdaad dat telt wat een ànder is. Het is zelfs van de ontwerper met één ander mens echter niet eenzijdig volgzaam. Op z'n minst is er sprake van wederzijdse beïnvloeding. De ontwerper is immers deel van het milieu van die ander. Er is dus interactie. Wat wijds uitgedrukt, bedoel ik dat iedereen de verantwoordelijkheid heeft om indrukken van een ànder omtrent hemzelf te beïnvloeden. Het woord verantwoordelijkheid staat erbij om duidelijk te maken dat het voor iedereen om ontwerper-zijn gaat, met alle ethische implicaties van dien. Dat is dus geheel iets anders dan ordinaire zgn image building, public relations en overige eenzijdig bedoelde invloeden ter bevordering van een mode.

Samenwerking in het milieu vergt wederzijdse empathie op ecologische, niet op egocentrische basis.

Met geoefende empathie is het vaak zo dat de ontwerper duidelijk kan zien wat de andere mens voor zichzelf niet (meer) herkent. Als zodanig is de ontwerper vergelijkbaar met een therapeut. En die zijn er trouwens ook in allerlei soorten en maten. Mijn voorkeur gaat uit naar de nondirectieve therapeut. Dat is iemand die grondig waarneemt, maar principieel buitenstaander speelt. Dat hij feitelijk geen buitenstaander ìs, heb ik reeds vermeld; de therapeut bevindt zich nu eenmaal in het milieu van zijn gesprekspartner. Maar goed, de nondirectieve therapeut probeert niet (onnodig) te dwingen. Door de radicale erkenning van zijn eigen persoonlijkheid durft de partner tot zijn modellen (weer) bewust toe te laten wat hij er tot dan niet (meer) toeliet. Dat bewustzijn maakt zijn idee van verantwoordelijkheid voor zijn eigen gedrag groter.

Vergeleken met een professionele therapeut plaatst de professionele ontwerper ogenschijnlijk andere accenten. Een patiënt spreekt zijn therapeut aan ter genezing van pathologisch gedrag (dat de patiënt al dan niet erkent) Een opdrachtgever neemt een ontwerper in de hand om zijn — zakelijk — potentieel1 te versterken. Hoewel de directe aanleidingen afwijken, vertonen praktische bijdragen van therapeut en ontwerper grote overeenkomsten.

Met geoefend oog kan de ontwerper — maar precies hetzelfde geldt dus voor de therapeut — verborgen eigenschappen van betrokkenen ontdekken. In zijn ontwerp voor veranderingsproces en uiteindelijk milieu neemt hij dan kansen voor ontplooiing van hun potentieel op. Dat gebeurt bij voorkeur eveneens nondirectief. De krachtigste ervaring doet iemand op door praktische handelingen, door aanvaringen. De ontwerper ontwerpt gelegenheid daarvoor.

In het ontwerpen van zulke kansen voor ontplooiing is de ontwerper vaak (eveneens) bijzonder eigenwijs. Vanwege het nondirectieve karakter is het immers onmogelijk om er vóóraf openlijk over te spreken. De ontwerper neemt beslissingen erover meestal alleen. Dit onderstreept het belang van flexibiliteit, van de mogelijkheid om tussentijds van koers te wijzigen. Want de confrontatie van iemand met een geboden kans is telkens weer een experiment. Afhankelijk van de uitkomst moeten verdere veranderingen bepaald zijn.

Dat de ontwerper aldus nondirectief handelt, is uiteraard vals. Iedere handeling is directief (en heeft dus ethische lading). Wat de ontwerper in zijn handelingen moet opbrengen, is respect voor betrokkenen. Hij kan onder de noemer van nondirectief handelen niet openlijk spreken over de kans in het bijzonder waaraan hij denkt. Dat is, inderdaad, wèl directief. Wat dus als nondirectief overblijft, is de wil van de ontwerper om zijn eigen idee niet dóór te zetten tégen de wil van overige betrokkenen in. Wat de ontwerper daarbij helpt, is zijn besef tòch deels altijd buitenstaander te zijn.

Eigenwijs is de ontwerper voorts in zijn aggregatie van indrukken over gedrag en gevoel van andere mensen. Dat is beslist niet een simpele optelsom. Het potentieel van een groep kan totaal verschillen van de versterkte eigenschap van wie tot dusver het meest dominant optreedt. Dankzij collectieve experimenten verkrijgt de ontwerper extra inzicht.

En dan is de ontwerper eigenwijs in zijn relatie tot de opdrachtgever. In zijn streven naar een evenwichtig(er) milieu ondermijnt de ontwerper vaak allerlei bestaande hiërarchieën in de zin van nogal eenzijdige machtsverhoudingen. Bovenaan een hele zichtbare en daarom vrijwel onaantastbare hiërarchie staat doorgaans de opdrachtgever. Het allereerste veranderingsproces voor de ontwerper is dikwijls het ontwerp van een veranderde opdrachtgever, te weten in iemand die een vergaand democratisch proces niet beschouwt als gevaar voor zijn positie. Dat gevaar is er meestal ook niet. De opdrachtgever die andere mensen helpt een beter milieu te bereiken, zal zijn positie slechts verstevigen. De autocratische hiërarchie was ooit een middel met zo´n machtspositie bovenaan als doel. Tegenwoordig zijn van het verschijnsel macht veel méér aspecten bekend. Onder de (nog) neutralere noemer van invloed is een enkelvoudige hiërarchie van maatschappelijke posities niet meer absoluut bepalend. Zo´n hiërarchie is echter nog steeds belangrijk. De ontwerper kan toch reeds wezenlijke nuances bevorderen. Dat lukt zodra wederzijdse invloed als voordelig erkend wordt. Uiteindelijk belemmert eenzijdige invloed aanpassingen aan het milieu en dat is dus uiteindelijk óók voor de oorspronkelijke machthebber nadelig. Het is voor de ontwerper vaak echter een lastige opgave om een (potentiële) opdrachtgever dat inzicht bij te brengen. En wie dat probeert, plaatst zichzelf meestal expliciet voor een dilemma. Want wat moet de ontwerper doen, als de opdrachtgever de interventies als kritiek opvat waarvan hij niet gediend is? Aan de andere kant, wat moet een ontwerper doen, als hij geen kwaliteitsruimte beschikbaar heeft?

Het meest eigenwijs is de ontwerper die tenslotte zelf niet meer ontwerpt in termen van ontwerp-als-resultaat, zoals de nondirectieve therapeut. Hij begeleidt àndere mensen en leert ze op hun beurt actief te ontwerpen. Zodoende maken en onderhouden zij hun eigen milieu. De ontwerper hoort er wèl, maar tegelijk ook niet bij. Het is de maximale bijdrage van de ontwerper aan de emancipatie van mensen2 in hun milieu.

 

 

 

noten

1. Maar dikwijls zit pathologisch gedrag de ontplooiing van potentieel in de weg. Dan moet een pathologische oriëntatie de voorwaarden (helpen) scheppen voor verdere veranderingen.
In het algemeen bestaat een omvattend veranderingsproces er in belangrijke mate uit dat elk tussenresultaat de noodzakelijke voorwaarde is voor effectuering van een vòlgend (tussen)resultaat. In een veranderlijk milieu zijn daarom veranderingsprocessen ook nooit àf. Het is al mooi als de aanpassingen niet verlammend ver achterblijven. Dat is de Wet van de Grote Voorjaarsschoonmaak.
2. Ik beperk me in deze zin gemakshalve wederom tot mensen. Dat is een humanistische beperking. Over de noodzakelijke ecologische verruiming heb ik in het vorige hoofdstuk diverse opmerkingen gemaakt.

 

 

 

1993-1999, webeditie 2005 © Pieter Wisse