Gerichtheid en technologie

Pieter Wisse

Objectgerichte informatietechnologie is betrekkkelijk nieuw. Het is althans van recente datum om woorden als objectgerichtheid, objecttechnologie en dergelijke te betrekken op informatievoorziening. Wat ik voorspel, is dat binnen afzienbare tijd een begrippenstrijd ontstaat. Of is het slechts een woordenstrijd? Hoe danook, daarmee gaan deelnemers proberen de definities van hun eigen voorkeur zgn zuiver te krijgen. Dus, onder meer, wat is objectgerichtheid en wat is objecttechnologie? En waarin verschillen beide begrippen eventueel van elkaar?

Voorafgaand aan dat conceptuele gevecht maak ik hier alvast enige relativerende opmerkingen. Ik pretendeer er niet mee de strijd te beslechten, laat staan op voorhand te vermijden. Dat lukt immers niet. Het stadium om vaste verankering te zoeken is onvermijdelijk. Evenzo onontkoombaar is helaas de uitkomst. Blijkbaar bestaat daarvoor een commerciële noodzaak die geboren is uit concurrentieverhoudingen. Daaraan verander ik niets als onderzoekende eenling, en zeker niet in dit vroegere stadium. In plaats van betrekkelijke gebruiksw­aarde zoals ik dat zie, krijgen rivaliserende definities door hun respectievelijke voor- en tegenstanders stellig absolute (on)geldigheid toegewezen. Het is uiteindelijk toch strijd om marktaandeel. Waarom zou onderhavige ontwikkeling, met als gevolg ervan tenslotte haar eigen stagnatie, daarin van enige andere verschillen? Gaarne krijg ik overigens ongelijk met mijn voorspelling. Wie weet, helpt deze tekst toch een beetje mee. Of is het tegenwerking, als het om mijn eigen voorspelling gaat?

Objectgerichtheid en objecttechnologie zijn twee verschillende woorden, zoveel is meteen duidelijk. Nu is er een theorie die inhoudt dat een woord direct verwijst naar iets in de zgn werkelijkheid. Zo bestaan er, althans volgens die theorie van het naïef realisme, ook lòs van menselijke betrokkenheid allerlei objecten in dè werkelijkheid. Met woorden benoemt een mens die objecten.

Dit zou ook de afbeeldingstheorie kunnen heten. Het woord is daarin de afbeelding van een ding, ofwel van een object dat elders hoort. Dat een object uit zintuiglijk waarneembare materie moet bestaan, of abstracter gezien wellicht een idee is, doet er niet toe. Alle soorten objecten laten zich afbeelden, laten zich via een woord of, algemener gezegd, met informatie als het ware vertegenwoordigen. De betekenis van een woord, zeg ook van een bepaalde hoeveelheid informatie, is dan het — absolute, reëel bestaande — object dat het dus voor het doel van communicatie vervangt.

Tot zover bestaat er geen belemmering om één en hetzelfde object met veschillende woorden aan te duiden. Het is volgens naïef realisme nog altijd mogelijk dat de betekenis van zowel objectgerichtheid, als objecttechnologie identiek is. Definitief uitsluitsel is echter praktisch onbereikbaar. Als procedure is theoretisch nog wel een directe ervaring denkbaar. Maar het volgende obstakel is alweer dat deelnemers aan elk hun eigen ervaringen elkaar moeten verklaren welk object zij ervaren hebben. Inderdaad, voor die uitwisseling gebruiken zij ... woorden. Zodoende doemt de oneindige regressie op.

De ervaring van objectgerichte informatietechnologie — als het dus al een onomstotelijk object is — is waarschijnlijk dermate complex dat een praktische afspraak over toereikende convergentie van — verklaringen over — respectievelijke ervaringen buiten de mogelijkheden van menselijke communicatie ligt. Met andere woorden, de haalbare intersubjectiviteit is en blijft gering. Onder het mom van wetenschappelijke strengheid verandert daar natuurlijk niets aan. De zgn wetenschappelijke definities verschijnen eveneens in vele soorten en maten. Wetenschap dingt tegenwoordig eveneens mee op de maatschappelijke markt.

In de vorige alinea nam ik als uitgangspunt dat twee begrippen een identieke betekenis kunnen hebben. Daarbij hanteerde ik de theorie die absoluut bestaande objecten in de werkelijkheid erkent. Aanvullend daarop kan verschil tussen woorden zelfs als bewijs genomen worden dat er sprake is van verschillende objecten. Deze redenering is aldus: Als er een apart woord bestaat, is er dáárom ook een apart object in de èchte werkelijkheid. Volgens deze theorie, ik noem haar even naïef nominalisme, verloopt de correspondentie vanuit de afbeelding. Ik ga er verder niet serieus op in. Als auteur weet ik immers dat een nieuw woord gauw verzonnen is. Maar of het dan ook werkelijk iets betekent?

Wat ben ik met mijn opmerkingen tot dusver opgeschoten? Behoorlijk veel, is mijn antwoord, tenminste indien er twijfel rijst over de haalbaarheid van vaste, absolute definities. Zulke definities zijn er immers domweg niet. Wat haalbaar is, zijn zo concreet mogelijke afspraken over het gebruik van bepaalde woorden. Daarbij is de geldigheid van dergelijke afspraken per definitie(!) beperkt. De grenzen zijn gegeven door wat de filosoof Wittgenstein in zijn boek Filosofische Untersuchungen (The Macmillan Company, derde editie, tweede druk, 1968, oorspronkelijke editie 1953) een taalspel noemt. Een zeker taalspel krijgt gestalte door gebruik van woorden, van informatie. Door de objecten die ermee als werkelijk verondersteld zijn.

Het komt er dus op aan over woorden als objectgerichtheid en objecttechnologie afspraken te maken. Tegelijk moeten dergelijke afspraken — als integraal onderdeel ervan — voorzien zijn van de relevante context ofwel van aanwijzing van het geëigende taalspel.

Dankzij mijn filosofische voorbereidingen kan ik op dit punt kort door de bocht de afspraak voorstellen dat objectgerichtheid relevante betekenis draagt in het taalspel van de ontwerper. De ontwerper benadert de werkelijkheid alsof zij bestaat uit objecten. Dat wil zeggen, zijn benaderingswijze ofwel gerichtheid doet hem objecten veronderstellen. Nota bene, dat is dus iets heel anders dan reeds bestaande objecten benoemen. De ontwerper plakt met zijn woorden geen etiketten op objecten die absoluut gezien altijd al bestonden en zullen blijven bestaan. Nee, de ontwerper modelleert actief de werkelijkheid of, beter gezegd, zijn werkelijkheid. Hij ontwerpt objecten zoals hij ze relevant acht voor het taalspel waarvoor hij op zijn beurt met de ontwikkeling van informatievoorziening bezig is. Dat zijn inderdaad vaak objecten die hij eerder toepaste. De ontwerper kan er echter nieuwe objecten aan toevoegen. Tegelijk verandert hij dan de veronderstelde samnhang tussen objecten. Hieruit is mi overigens tenminste de conclusie dat voor de ontwerper objectgerichtheid en systeembenadering hetzelfde zijn.

Via zijn objectgerichtheid, met zijn objectenmodel van de werkelijkheid dus, komt de ontwerper op — een ontwerp voor — passend gereedschap voor de informatievoorziening in kwestie.

Vervolgens moet dat gereedschap, en ook het allereerste protoype beschouw ik als zulk gereedschap, worden vervaardigd. Realisatie volgens de specificaties, althans voor zover dat communicatie vergt, zie ik in dit verband als een ànder taalspel, te weten dat van de constructie i.p.v. dat van het ontwerp. De constructeur werkt met hulpmiddelen — dat zijn natuurlijk eveneens gereedschappen — waarmee hij materialen verwerkt. In dit taalspel heeft mi een woord als objecttechnolgie zinvol betekenis. De constructeur vervaardigt aldus ook objecten, maar dat zijn andere objecten dan waarop de ontwerper zich richt. De ontwerper modelleert objecten in het vlak van wat vanuit de resulterende informatievoorziening als de oorspronkelijke werkelijkheid geldt. De constructeur realiseert, zeg maar, informatie-objecten. Ten opzichte van de als oorspronkelijk geldende werkelijheid is dat een ànder vlak (en gelet op verschil in taalspel zeker ook een ander vak).

Het woord object is uiteraard nogal onbepaald. Daardoor is het bruikbaar in allerlei taalspelen. De specifieke betekenis voegt zich overal, als het goed is, naar overige begrippen. Hiermee vertegenwoordig ik overigens een structuralistisch standpunt. Samen met mijn ontkenning van absolute uitgangspunten is dat tenslotte poststructuralistisch, maar dit terzijde.

De uitgebreidere woorden als objectgerichtheid en objecttechnologie staan een explicietere nuancering toe. Mijn voorstel is dus om met de toevoeging van gerichtheid in het ene taalspel objecten te beperken tot modellering van relevante werkelijkheid met werkelijkheid in oorspronkelijke zin. Via technologie is er dan in een ander taalspel sprake van een dienovereenkomstig ander soort objecten, te weten onderdelen van het te construeren danwel geconstrueerde gereedschap voor informatievoorziening. Dankzij onderscheid tussen beide taalspelen kan de verwarring tussen betekenissen van het woord object nog enigszins beperkt blijven.

Onderscheid tussen taalspelen van ontwerp, respectievelijk constructie blijft hanteerbaar en inzicht verschaffen indien informatievoorziening op haar beurt onderwerp van ... informatievoorziening is. Dat kan bijvoorbeeld gebeuren als er behoefte aan besturing van ontwikkeling en/of gebruik van de gereedschappen voor informatievoorziening ontstaat. Als oorspronkelijke werkelijkheid voor de ontwerper geldt in dit geval de informatievoorziening van de, zeg maar, eerste orde. Die werkelijkheid modelleert de ontwerper netzo met zijn objecten en wel gericht op informatievoorziening van de tweede orde.

Dergelijke gelaagdheid van informatie is overigens helemaal niet zeldzaam. Veel informatievoorziening in de moderne maatschappij betreft bij nader inzien vooral andere informatie als relevante werkelijkheid. Voorbeelden zijn vele gereedschappen voor informatievoorziening bij banken, bibliotheken, ziekenhuizen, verzekeringsbedrijven, overheidsinstellingen enzovoort.

Ik zei al dat ik niet pretendeer het laatste woord over begrippen als objectgerichtheid en objecttechnolgie uit te spreken. Wat ik met mijn voorstellen voor praktische afspraken onder meer concreet probeer aan te reiken, is de mogelijkheid van handhaving van hetzelfde woord — object, dus — in verschillende betekenissen. Daarvoor heb ik, nogmaals, de taalspelen van ontwerp, respectievelijk constructie van elkaar onderscheiden.

Dat ik met woorden als objectgerichtheid en objecttechnologie veel verder kan gaan, schets ik kortweg met de volgende afsluiting. Bijvoorbeeld, wat is technologie? Mijn idee is dat diens gerichtheid voor de ontwerper inderdaad een technologie is, te weten zijn allerbelangrijkste. Maar zijn objectgerichtheid en objecttechnologie dan niet synoniem? Eerlijk gezegd, gebruik ik beide woorden door elkaar, netzoals het woord object. Dat maakt eigenlijk ook niet uit, mits ik op een andere manier duidelijk ben over taalspel van ontwerp danwel constructie. Anders gaat alweer de nuance verloren die mi noodzakelijk is, maar die ik in de titel van deze bundel zo kortweg niet kon uitdrukken. Afgesproken?

 

 

© 1994, webeditie 2002.
Eerder verschenen als onderdeel van mijn artikel 'Aspecten van objecttechnologie' in: OT Magazine, jaargang 1, 1994, nr 9/10 en Informatiekundige ontwerpleer (Ten Hagen stam, 1999).