Oorspronkelijk verschenen in: Digitaal Bestuur, 12 juli 2007.

 

 

Gemankeerde kwantiteitslijst

Pieter Wisse

Onlangs publiceerde de Economist Intelligence Unit (EIU, verbonden aan het tijdschrift The Economist) gesponsord door IBM The 2007 e-readiness rankings. Daarin gaat het om een rangorde van nationale staten. Nederland staat daar ook tussen. In het algemeen klassement is ons land gezakt van de zesde naar de achtste plaats. De vraag is natuurlijk of zo’n positie iets betekent. En als het dat al doet, wié kan er wàt mee?
Wat mijzelf betreft, ik blijf al steken in het verbijzonderde oordeel dat toegekend staat aan het Nederlandse overheidsbeleid voor de elektronische ontvankelijkheid, of wat e-readiness ook maar wil zeggen. Blijkbaar is dat een nieuwe categorie. Nederland schopt het volgens EIU beleidsmatig zelfs tot de vierde plaats, overigens samen met Noorwegen (en op die deellijst onder Denemarken, eerste, Zweden, tweede, en Singapore, derde). Nu vind ikzelf dat overheidsbeleid niet zo geweldig. Het verbaast mij echter niet eens zozeer dat Nederland zo hoog gewaardeerd is, maar blijkbaar is het met de meeste àndere landen nòg slechter gesteld. Hoe is het mogelijk? Of gaat het onderzoek mank?
Als eerste criterium voor de score volgens de bedoelde categorie vermeldt EIU de overheidsuitgaven aan informatie- en communicatietechnologie. Dat vind ik dus merkwaardig. Zo strikt kwantitatief zegt dat niets, mij althans niet. Sterker nog, een omgekeerde uitleg acht ik redelijker. Want voor zover ik weet, is onverminderd financiële verspilling gaande met projecten voor informatievoorziening. Overheidsprojecten vormen zeker geen gunstige uitzondering op aanhoudende mislukkingen. Hoe hoger de uitgaven uitpakken, des te zwaarder telt het fiasco echter mee als maat voor succes. Daar klopt inderdaad fundamenteel iets niet. Gelet op het geringe aantal projecten dat ooit wèl bruikbaar resultaat oplevert, behoren overheidsuitgaven eerder in de noemer dan in de teller voor die beoordelingsfactor. Pssssst, dat is ònder de breukstreep. Kortom, is die hoge positie feitelijk wel aanleiding tot gepaste nationale trots? Om zou Nederland zich ervoor moeten schamen?
Oh, het uitgavenniveau geldt slechts als maat voor beleid? Doet de kwaliteit van het uitvoeringsresultaat daarvoor niet ter zake? Maar de algemene ranglijst betreft toch e-readiness? Mijn idee is dat je niet klaar bent, zolang het niet werkt. Of ben ik weer te praktisch? Helemaal òngelijk heb ik zeker niet.
Er tellen volgens EIU nog drie criteria mee voor het oordeel over overheidsbeleid voor e-readiness. Dat zijn digitale ontwikkelstrategie, strategie voor elektronische overheid en on-line inkoop. Ik vermoed overigens dat laatstgenoemd criterium in het bijzonder overheidsinkoop betreft. Maar goed, ik blijf me verbazen. Als Nederland al zo klungelt met elektronische overheid, is het er in àlle andere landen, nou ja, op drie na dan, zoveel slechter mee gesteld? Het maakt op z’n minst reuze nieuwsgierig naar de geraadpleegde bronnen, de verwerkingsmethode en dergelijke. In dat verband is de slotopmerking in het rapport wellicht het meest verhelderend. Daarmee wijst EIU verantwoordelijkheid af voor welk gevolg dan ook dat een lezer eraan verbindt. Wat mij betreft maakt de unit zich nodeloos ongerust.

 

 

12 juli 2007, webeditie 2007 © Pieter Wisse