Flauwekul

Pieter Wisse

De Amerikaan Herbert Simon werd in 1916 geboren. Hij won in 1978 de Nobel-prijs voor de economie en dan ben je niet zomaar iemand. Nu beken ik, dat ik het werk waarvoor hij die prijs ontving niet ken. Het kan immers nooit geweest zijn voor The Shape of Automation (New York, Harper & Row) dat in 1965 verscheen en hoofdzakelijk bestaat uit opstellen die Simon eerder in 1960 publiceerde. Ik vond dat boekje van ca. 128 pagina's in mijn favoriete antiquariaat. De eigenaar rekende zijn goede klant het gebruikelijke kortingpercentage; voor zo'n zes gulden nam ik het mee.

Natuurlijk deed Simon destijds ook allerlei zinnige uitspraken over de toekomstige toepassing van automatisering. Hij schreef in 1960 dat er in 1985 per saldo niet zoveel veranderd zal zijn. Mee eens. Daar zorgt de (economische) wet van het comparatieve voordeel voor. Oh ja? Zijn redenering gaat er vanuit dat mensen voor allerlei werkzaamheden minder blijven kosten dan computers. Ook redelijk mee eens. Nadrukkelijk vermeldde hij dat echter vooral kostenverhoudingen de opmars van automatisering sturen. Want Simon zei in 1960, en herhaalde in 1965, dat de techniek spoedig geen enkele belemmering meer vormt. Met andere woorden, alles kąn. Hiermee ben ik het helemaal ničt eens. En als het al zou kunnen, wģl ik zulke techniek helemaal niet.

Zeker achteraf bezien heeft Herbert Simon baarlijke onzin uitgeslagen. Over automatisering, bedoel ik. En ik kan me nauwelijks voorstellen dat hij alles meende. Maar ja, het stįįt er wel. Of ben ik gek?

Uit de gedeelten met flauwekul gun ik u hier een kleine selectie. Daarbij moet u bedenken dat hij destijds hoogleraar 'administration' was en later zelfs een leerstoel 'computer science en psychology' had. Zoals u zelf kunt lezen, was hij betoverd door het idee van kunstmatige intelligentie. Zo voorspelde Simon: "Op korte termijn — veel korter dan vijfentwintig jaren vanaf nu — zullen wij over het technisch vermogen beschikken om alle menselijke functies in organisaties te vervangen door machines." Dat het niet gebeurt, meende hij, is dus iets anders, te weten een gevolg van de werking van genoemde economische wet. "Binnen dezelfde termijn zullen we beschikken over een uitgebreide en empirisch geteste theorie van menselijke cognitieve processen en hun interactie met menselijke gevoelens, houdingen en waarden." Alstublieft. Dat is zeker een mooie zin, maar qua inhoud totale ņnzin. Het is juist eerder zo dat we met iedere ontdekking vooral leren benoemen wat we blijkbaar allemaal nog niet weten. Ikzelf zou tenminste de asymptoot ofwel de lijn der alwetendheid van de psychologie niet kunnen tekenen. Maar Simon hield aan: "Het dupliceren van de probleemoplossende en informatieverwerkende vermogens van de [menselijke] hersenen is dichtbij; het zou verbazingwekkend zijn indien dat niet binnen de eerstvolgende tien jaren lukt." Dat had dus ongeveer in 1970 moeten zijn. Heeft u toen machines gezien die ons perfect nadeden?

Ik zei het al, flauwekul. Dat is het nog steeds, en dat zal het mi altijd blijven. De denkfout zit 'm onder andere in de simplificatie van wat een mens is. Vervolgens wordt zonder enige uitleg de menselijke intelligentie als universele maat genomen. Het doel van de ontwikkeling van kunstmatige intelligentie is dan de evenaring van de menselijke.

Die hele benadering is misleidend. Om te beginnen is intelligentie een zeer problematisch begrip. Ik vind dat we er geen absolute plaats voor moeten inruimen, met de zgn. menselijke intelligentie aan de top van een hiėrarchie. Een  manier om enigszins zinvol over intelligentie te praten is in termen van het deel-van-de-werkelijkheid waaraan we die eigenschap toeschrijven. Meteen blijkt de tautologie, ofwel de nietszeggendheid. Want we kunnen een steen heel intelligent vinden. Althans, als we menen dat de steen wil blijven liggen en we zien dat dat lukt. Zo is een thermostaat op zijn manier intelligent. Een roos ook op zijn manier. En, inderdaad, ook (zelfs?) een mens kunnen we intelligent noemen. Alweer op zijn manier. Wat we niet moeten doen is een thermostaat qua intelligentie met een mens vergelijken. Heeft geen zin. Een thermostaat is een thermostaat, en daarmee basta. Als we een betere thermostaat bouwen, kunnen we die eventueel intelligenter noemen dan de vorige. Maar als we zulke woorden gebruiken, raken we netzoals Simon in reclame-taal verdwaald. Is een hardere hamer intelligenter dan een zachte? Maar als de zilversmid nu juist die zachte nodig heeft?

Wij ontkomen er natuurlijk niet aan de wereld vanuit een menselijk perspectief te bekijken. Dat wil nog niet zeggen dat we onze gereedschappen moeten meten volgens onze eigen, menseljke intelligentie. Zeker niet als we niet eens weten wat we met intelligentie bedoelen. We moeten gereedschappen daarentegen meten volgens een reėle maat. En dat is hun gebruikswaarde. Voor ons. In een bepaalde situatie. Ik ben dus geen econoom, maar dat is volgens mij precies wat die wet van het comparatieve voordeel inhoudt. In elk geval moeten we onze gereedschappen altijd 'gereedschappen' blijven noemen. Dat zit nu eenmaal in dat menselijk perspectief besloten. Nogmaals, er is geen hiėrarchie. Wat heeft het voor zin om een geprogrammeerde computer dommer of slimmer dan een mens te noemen? Zij zijn van een verschillende orde, dat is iets dat klopt. Wat ook klopt is dat mensen in nieuwe combinaties met hun gereedschappen al dan niet andere resultaten op al dan niet andere wijze voortbrengen. Computers voorzien van programmatuur vormen aldus interessante voorbeelden van gereedschappen. Ik wil best voorspellingen doen over toekomstige toepassingen, maar dat wordt inderdaad al gauw flauwekul. Dus maar niet. Wel jammer van de Nobel-prijs.

 

© 1993, webeditie 2001.
Eerder verschenen in: Informatie, jaargang 35, 1993, nr 12.