Doorlooptijd

Pieter Wisse

De beeldspraak is flauw, ik weet het, maar het uitlezen van boek nummer vier was een zware bevalling. Ik deed er ruim negen maanden over. Intussen las ik natuurlijk talloze ŕndere boeken, ik heb zelfs geen idee hoeveel. Maar net dat ene boek kostte moeite en dus tijd. De oorzaak was me overigens vrij snel duidelijk, wat ook niet hielp om de vaart erin te krijgen. Want nadat ik een beetje op weg was, ontdekte ik dat Origins and Growth of Sociology (Penguin, tweede editie 1977, oorspronkelijke uitgave 1973) een echte bloemlezing is.

De samensteller, de hoogleraar J.H. Abraham, plaatst eigenlijk niet meer dan wat inleidende opmerkingen bij verschillende sociologische stromingen. Hij onderscheidt zeven van die stromingen danwel groepen verwante sociologische auteurs. Tenminste, zijn bundel kent evenzovele delen. Van elk deel is niet zijn voorafgaand commentaar het hoofdbestanddeel, maar vormen passages uit het werk van de 'historische' sociologen veruit de meeste tekst. En dan blijken de geciteerde passages ook nog eens gezet in een letter die twee punten kleiner is dan waarin zijn eigen bijdragen verschijnen. Ik bedoel dat zulke pagina's meer letters bevatten; het duurt langer ze te lezen.

In totaal putte Abraham uit het werk van zevenentwintig schrijvers die, al dan niet avant la lettre, het predikaat socioloog verdienen. En nogal al wat van die auteurs zijn met gedeelten uit diverse oorspronkelijke publicaties vertegenwoordigd. Daardoor, en nu kom ik op de voornaamste oorzaak van de lange doorlooptijd voor dit boek, moest ik van passage tot passage begripsmatig vaak enorm schakelen. Van Plato tot Pareto, van Ibn Khaldun tot Mauss, van Comte tot Weber parkeerde de samensteller me telkens plompverloren middenin hun redenering.

Ik ging uiteraard begrijpen dat Abraham wegens ruimtegebrek hun teksten niet integraal kon overnemen. Maar ik miste daardoor wel de gelegenheid om me door de oorspronkelijke auteur rustig in zijn thema en bijbehorende terminologie te laten invoeren, zodat begrip per saldo sneller komt. Nu stond ik er, nogmaals, steeds zomaar middenin. Het kostte me enorme inspanning om elke voorliggende auteur in zijn eigen verhaal te gaan volgen, om waardering voor zijn uitgangspunten, de behandeling ervan en zijn conclusies te krijgen. Juist omdat vele sociologen me met hun originaliteit toch aanspraken, hield ik vol. Dan maar in een lager tempo, met genoeg rust tussen teksten van verschillende auteurs.

Ik kan me eigenlijk maar één doelgroep voorstellen waarvoor Origins and Growth of Sociology zonder meer een nuttige uitgave is. Dat zijn studenten sociologie die het als naslagwerk bij een gelijknamig college kunnen gebruiken. De docent zorgt dan tenminste voor de context. Ik denk trouwens dat het boek ook zo is ontstaan. Het bevat ongetwijfeld dezelfde inhoud als de reader die Abraham zijn eigen studenten ooit verschafte.

Voor een algemene, historisch georiënteerde inleiding tot de sociologie, dus zonder onderwijsbegeleiding, vind ik het alweer minder geschikt. Daarbij ga ik er overigens vanuit dat zo'n boek verteerbaar moet zijn door mensen zoals ikzelf: best geďnteresseerd in van-alles-en-nog-wat, maar zeker (nog) niet gespecialiseerd. Abraham mist dat doel, zoals ik zei, omdat de lezer de opgenomen passages eigenlijk al in hun complete context moet begrijpen om ze te kunnen waarderen. Maar wie op voorhand zover is, de 'werken der groten' dus al kent en eigenlijk zelfs specialist mag heten, heeft natuurlijk geen behoefte aan een gefragmenteerde bloemlezing. Kortom, het boek is slachtoffer van zijn eigen vicieuze cirkel.

Mijzelf ontgaat stellig diepgaand begrip van de wijdvertakte sociologie. Toch leerde ik wel iets door het boek te lezen. Dat is vooral dat er in de loop der tijd ook ter verkrijging van sociologisch inzicht uiteenlopende benaderingen gevolgd zijn. Ik zie dat als bevestiging van de mi algemeen geldige opvatting dat onderzoek pas opschiet als er sprake van een concreet probleem is. Wetenschapsfilosofisch blijft daarom de conclusie dat, aangezien er geen absoluut geldig systeem in problemen van mensen zit, er ruimte náást elkaar voor disciplines en subdisciplines is. Kortom, pluriformiteit in onderzoekbenaderingen is niet verkeerd, maar zelfs realistisch en daarom noodzakelijk.

Behalve de bevestiging van een opvatting, waarvoor ik dus overigens graag wat minder moeite gedaan had, heb ik in Abrahams bundel een toepasselijk citaat aangetroffen. Dat was toen ik ter gelegenheid van het emeritaat van B.K. Brussaard, leerstoel organisatie van de informatievoorziening aan de TU Delft, een artikel voor diens vriendenboek schreef. Ik bereed, dankbaar voor de gelegenheid, één van mijn stokpaarden. Dat is het pleidooi voor particuliere benadering van problemen, die immers zo vaak kwalitatief van elkaar verschillen. Ik vind dat ook een particuliere benadering wel degelijk wetenschap mag heten. Want, omgekeerd, als herhaalbaarheid van experimenten maatstaf voor wetenschap is, geloof ik niet dat veel onderzoek nog wetenschap mag heten. Als positieve reden beschouw ik dat de onderzoeker zich voor elk experiment vooral ook bedient van zijn kenvermogen. En dat kenvermogen wijzigt zich onherroepelijk door elk experiment. Voilá de noodzaak voor pluriformiteit. Wat voor wetenschap dan nodig is, is de onderzoeker verantwoording aflegt over zijn benadering. Dat wil nog helemaal niet zeggen dat daardoor het experiment herhaalbaar is. Immers, ook verantwoording laat zich per definitie niet volledig afleggen. Dus meestal is herhaling zelfs principieel onmogelijk.

Dat van herhaalbaarheid is nog een eis die stamt uit de tijd dat mechanica het toonbeeld van wetenschap vormde. Maar wetenschapsfilosofie en methodologie voor bijvoorbeeld sociologie zijn geen wat ingewikkelder vorm van wat voor zoiets als mechanica geldt. Nogmaals, zeker vanuit sociologisch en/of psychologisch perspectief zijn processen per definitie particulier.

Goed, toen ik zulke stellingen formuleerde, was ik in Origin and Growth of Sociology aangeland bij een uittreksel uit het werk van de Duitse socioloog Tönnies (1855-1936). Ik meende hem het verband tussen kennis en unieke ontwikkelingsprocessen te zien leggen. Dat kwam van pas en daarom citeerde ik: "Zodra wetenschap dergelijke onderwerpen betreft, verandert het van karakter. In plaats van een redelijke, logische treedt een intuďtieve, dialectische interpretatie; het is dan filosofie."

Ik geef toe dat ik zo'n uitspraak niet volledig begrijp. Rationeel niet, bedoel ik. Ik houd het er maar op dat ik blijkbaar onderwerpen aan de orde stel die om een intuďtieve, dialectische in plaats van een redelijke, logische interpretatie vragen. Als onderwerp van dat artikel voor Brussaard had ik trouwens de filosofie van de informatiekunde gekozen, dus dat klopt inderdaad aardig.

Na dat citaat van Tönnies ploegde ik gedurende lange maanden nog een kleine vierhonderd pagina's door totdat ik eindelijk aankwam bij een kort nawoord van Abraham. Het leek alsof hij een metamorfose ondergaan had. Zijn opmerkingen bij de zeven delen waren feitelijk en droog gebleven. Maar plotseling ontpopte hij daar zich als een man-met-een-mening. Sterker nog, als een echte engelsman die de humor van het understatement voor zijn zaak inzet. Echt heel geestig. Zo luidt bijvoorbeeld zijn oordeel over de na-oorlogse sociologie in de Verenigde Staten: "[There is] widespread confusion, ambiguity and misdirected effort [...] It is still parochial, and lacks a sound philosophical and conceptual base, while its unhistorical perspective gives it an air of ephemerical insubstantiality." Ik kan uiteraard helemaal niet beoordelen of dat soort kritiek hout snijdt. Ik vind het gewoon leuk om zulke zinnen te lezen. Ik ben dol op dat satirisch genre. Ook over Groot-Brittannië is Abraham, om het zachtjes uit te drukken, niet louter lovend: "The bewildering variety of courses offered [by universities] is reflected in the bewilderment with which the undergraduate goes through the course and his complete befuddlement as to what sociology is about." En in Frankrijk "much [of sociology] is politicized, which means it is question-begging, because it starts with those very assumptions which, in fact, have to be proved."

Het klinkt onwaarschijnlijk, maar stel dat ikzelf ooit een bloemlezing over sociologie maak. Van één tekst weet ik nu al zeker dat ik hem geheel opneem. Dat is het inspirerende nawoord van Abraham. Als verder voorproefje citeer ik uit het serieuze slot ervan nog het volgende. "A sociologist cannot separate his own deep feelings, which are the motive force of his philosophical attitude and convictions, from the subject that he is studying. He has, therefore, to bring his own values to bear on it, and, whether by implication or explicitly, he must, if it is to have any value at all, pass a judgement on it." Precies dezelfde 'subjectiviteit' ervaar ik noodzakelijk voor de verantwoorde uitoefening van mijn eigen vak, te weten het ontwerpen van informatievoorziening voor complexe organisaties en processen. Omdat Abraham daarvoor tenslotte wijze woorden aanreikt, heb ik diverse redenen om blij te zijn dat ik zijn boek eindelijk uit heb.

 

Dit is de vierde aflevering in mijn lava-cyclus.
© 2 maart 1996, webeditie 2001.