De grondstof informatie

Pieter Wisse

Geen terugblik, maar een vooruitblik. Dat is een goed idee. Maar wat is een kijkje in de toekomst eigenlijk? Jaap van Rees verduidelijkt informatiekunde soms door vergelijking met verkeerskunde. Ik denk dat informatiekunde en toekomstkunde hetzelfde zouden moeten zijn. Wat leert verkeerskunde ons over een vooruitblik?

Een mens zit als chauffeur in een auto. Hij kijkt door de voorruit. De auto beweegt met zijn chauffeur in de richting van de toekomst. Maar nu komt het cruciale punt. De auto rijdt altijd achteruit! En er zijn zelfs geen achteruitkijkspiegels gemonteerd. En de chauffeur heeft een stijve nek. Hij manoeuvreert louter op basis van informatie die hij door zijn voorruit waarneemt. Omdat informatie fasen achterloopt op de positie van het voertuig, moet hij principieel met onzekerheid rekenen.

Uit-gaande van geschiedenis rekent een mens dus niet met dè toekomst, maar berekent één of ander model ervan. Hij kan rekenen dat de weg doorloopt zoals hij die door zijn voorruit afgelegd ziet. Hij kan daarbij verder kijken, naar het landschap zoals zich dat vóór zijn ogen en dus àchter zich in de tijd ontwikkelt. Dat is allemaal extrapolatie. Hij kan soms zijn ogen sluiten. Dan stuurt hij op wat zijn verbeelding ingeeft. Dat herbergt vaak grotere risico's. Hij kan subiet van de weg àfraken en neerstorten. Dat kan hem met extrapolatie overigens ook overkomen.

Zijn verbeelding kan hem naar vruchtbaarder terrein leiden. Dan heeft hij geluk gehad. Het is alleen jammer dat wij geluk pas zien, als het alweer voorbij is. Wat is dus informatie? Wat leert een achteruitrijdende auto als een eigentijdse grot van Plato [die leefde van ca 428 tot ca 348 voor aanvang van de westerse jaartelling] ons erover?

Hoe denk ik over informatiekunde ed over tien jaren? Ik denk dat risico´s voor de uitzonderlijke mensen met — de moed voor — verbeelding sterk toenemen. De beroepsgroep van automatiseerders enzovoort, zeg maar de vijand, raakt verankerd als enge specialisten. Dat hoort kennelijk zo. Nu vormen bijvoorbeeld registeraccountants een nieuw establishment. Met macht is hun extrapolatie een self-fullfilling prophesy. Zo zal het ook met lieden gaan die hun identiteit rondom de automaat definiëren. Dat ontneemt door verstikking ruimte aan verbeelders.

Ikzelf associeer verbeelding met optimisme. Ik ben dus cultuurpessimist. Maar individueel blijf ik optimist. Het is dus de vraag of dergelijk optimisme zich met zakendoen verdraagt. Lees verder.

Over tien jaren zijn her er der alweer meer mensen die verantwoord aan informatievoorziening werken. Daarmee bedoel ik dat zij hun aspect als onlosmakelijk verweven beschouwen in een omvattend proces. Die mensen blijven echter schaars. Vele avonturiers mislukken, maar er zijn er die wèrkelijke verbeteringen tonen. De nieuwe specialisten maken er slechts een grotere puinhoop van. En, oh ironie, daar varen zij financieel en dus wat later qua maatschappelijke macht wel bij. Daar kunnen de optimisten helaas niets aan doen. Bijvoorbeeld ikzelf kan slechts proberen èrgens een traject voor verbeelding af te leggen. Of dat lukt is mede afhankelijk van een redelijke beloning voor mijn inspanningen. Jaap van Rees kent hetzelfde zakelijke dilemma. Wie betaalt er voor verbeelding, terwijl het lang kan duren voordat wèrkelijke verbeteringen door de voorruit zichtbaar worden?

Een optimist vind ik iemand die tegen moderne macht van specialisten ijvert voor een eigen toekomst. En daar noodzakelijke tijd voor neemt. Iemand die vrijheid vindt in het achteruit kijken door de voorruit. Omdat dat nu eenmaal zo is. Daar hoort verbeelding bij om een toekomst te maken. Anders zijn wij één-dimensionale mensen; dan staan wij met onze gewonnen status-symbolen op sterk water. Wie kan eraan ontsnappen?

Tègen de culturele hoofdstroom in — of is het zelfs dankzij die stroom? — zijn er over tien jaren dus wat meer mensen die synthese snappen. Ik vrees echter dat de specialistische hoofdstroom zó sterk is, dat optimisten zich niet tot een levensvatbare subcultuur samenvoegen. Het zou zelfs weleens zover kunnen komen dat de mensen, die elkaar het hardst nodig hebben, elkaar het hevigst bestrijden. Zo gaat dat vaker. Ik hoop over tien jaren daar nog steeds niet aan mee te doen. En zo zullen meer optimisten denken. Dat leidt tot een lage organisatiegraad van kwaliteit. Of is isolement juist voorwaarde voor kwaliteit? Betekent organisatie meteen corruptie van integriteit? Mijn cultuurpessimisme vreest hierop over tien jaren nog harder ja op te moeten antwoorden. In onze vercommercialiseerde samenleving ligt het lot van kwaliteit in handen van verlichte opdrachtgevers. Bestaan die (nog)? Als zij er niet meer (voldoende) zijn bestaat Van Rees adviesbureau voor informatiekunde over tien jaren niet meer. Tenmiste niet als een bureau dat geen compromis ten koste van kwaliteit aangaat. De tragiek is dat ònverlichte opdrachtgevers het niet eens zullen missen. Zonder een zakelijk bestaansminumum sterft het aanbod van kwaliteit af. Zo gaat het met iedere kunst.

Hoop en verwachting zijn vaak verschillend. Dit is vergelijkbaar met het onderscheid tussen verbeelding en extrapolatie. De werking van extrapolatie als self-fullfilling prophesy is overweldigend. Die suggereert immers dat de mens niet achteruit maar vooruit naar de toekomst rijdt. En ook al is dat vooruitrijden een valse suggestie, die kalmeert blijkbaar vele mensen. Wat is eigenlijk verbeelding? Dat is natuurlijk ook extrapolatie. Daaraan valt niet te ontsnappen. Verbeelding probeert echter de wereld dieper te zien dan naïef realistisch.

Ik verwacht dat over tien jaren steeds engere specialisten een steeds grotere puinhoop van de wereld maken. De technologie van automaten, als verbijzonderd aspect, kan die noodlottige ontwikkeling katalyseren. Dat gebeurt indien mensen de recursieve implicaties uit de Wet van de Passende Variëteit van W.R. Asby niet begrijpen. Door ontkenning van recursiviteit wordt variëteit in een vicieuze cirkel opgejaagd.

Ik hoop dat ik over tien jaren mijn hoop niet verloren heb. Mijn zakelijke probleem is dat ik geen bedrijf in de moderne betekenis heb, maar een visie. Dat is verbeelding. Informatie moet vooral grondstof voor verbeelding zijn.

 

In 1991 vierde J.R. van Rees het tienjarig bestaan van zijn adviesbureau voor informatiekunde. Voor die gelegenheid vroeg hij enkele mensen waarmee hij een verwantschap vermoedde, om zich aan een voorspelling over het vak van informatiekunde over nogeens tien jaren te wagen. Ik schreef hem per omgaande een brief, waaruit ik hier de voorspellende tekst weergeef. Ik vermeld erbij dat ik ook toen net als Van Rees in mijn levensonderhoud voorzag als externe dienstverlener.

© 1991, webeditie 2001.
Eerder gepubliceerd in: Infomatiekundige ontwerpleer (Ten Hagen Stam, 1999).