De geterpte polder

Pieter Wisse

Eerst was er de terp. De polder is een latere, veel latere uitvinding. Daarom versluiert (oeps!) het poldermodel een wezenlijker houding van de Nederlander. Hij is primair terpbouwer. De dijkbouwer annex polderbeheerder is pas secundair. Ontkenning van de ware aard van de burger verklaart onze worsteling met maatschappij-inrichting.

De terp is een middel om verlies te beperken bij tegenspoed. Aan de terp ligt puntdenken ten grondslag. Want het punt is de optimale maat van het individu. De terp is er voor persoonlijke bescherming, veiligheid en dergelijke. Vanuit een punt lukt zo'n waarborg met minimale inspanningen.

De polder is eveneens een middel, maar nu om winst te verzekeren bij voorspoed. Dat vergt echter oppervlaktedenken om individuele inspanningen minimaal te houden. Het klinkt even ingewikkeld, maar strikt vanuit geometrie geredeneerd is direct helder dat wie als groepslid bijdraagt aan de omtrek, als individu zijn deeloppervlak erbinnen optimaliseert. Leest u voorgaande zin rustig nògeens. Nota bene, elke polderaar opereert vanuit zijn individuele terp als uitvals- en vooral dus terugvalbasis.

De belangrijkste vraag is natuurlijk of de verhouding tussen terp en polder overdrachtelijk geldig blijft. Het antwoord hier luidt negatief. Dat is zeker nog geen verrassing, maar de uitwerking die volgt wellicht.

Nee, het is slechts schijn dat terpen in overdrachtelijke zin niet meer bestaan, allemaal schijn dat het land één enkele overdrachtelijke polder geworden is. De vroeg-21-eeuwse werkelijkheid vertoont daarentegen zelfs terpische vermenigvuldiging. Individu en identiteit hebben hun onlosmakelijke éénheid verloren. Van menigeen schakelt de individuele levensloop tegenwoordig tussen allerlei identiteiten, al naar gelang situaties die zich in groeiende pluriformiteit voordoen of, eigenlijk, die op hun beurt voortkomen uit verdere identiteitssplitsing en bijbehorende gedragsdifferentiatie. Kortom, de 'markt' voor terpen groeit navenant. De postmoderne mens lijkt in elk geval in zijn Nederlandse variant zo druk in de weer geraakt met de terpenjacht, dat geen energie resteert voor polders met passende solidariteit. Tussen haakjes, het is daarom zelfs ronduit verbluffend dat deze condition humaine internationaal als poldermodel aangeprezen stond.

Rationeel valt de oerverhouding tussen terp en polder simpel te exploiteren. De meervoudige identiteiten van een enkel individu zijn immers aan voorspoed te danken. Dat is dus een spel op de polderbodem. In tegenspoed zou het genoeg moeten zijn indien het omvattend individu zich redt. Daarvoor is en blijft steeds één terp genoeg.

Zo werkt het niet, want genot van voorspoed is irrationeel. Keert het tij dus slechts door tegenspoed? Bestaat het dilemma eruit dat we nooit genoeg terpen aangesleept krijgen zolang voorspoed duurt? Zover hoeft het niet te komen. Dat lukt een overheid door elke burger allereerst als terpbouwer te bevestigen. Vervolgens verdient de noodzaak van polders erkenning, wat uiteraard zoveel eenvoudiger is met tevreden(gestelde) terpbouwers. Dan kan elke burger eindelijk netzoveel terpen bouwen, bewonen enzovoort als hij wenst. Er komt principieel goedkeuring voor elke terp, maar de overheid stuurt nader. De voorwaarden waaronder een burger 'vergunning' verkrijgt, bepalen overdrachtelijk gesproken of die ene terp beneden, boven of gelijk aan de polderspiegel uitpakt. Nogmaals, de burger houdt de 'vrijheid' zo'n terp te bouwen. Of niet. De overheid is er voor de polder inclusief de terpvoorwaarden.

Is hiermee het oorspronkelijke terpbegrip niet opzettelijk verdraaid? Ja. Sterker nog, het is met het polderbegrip van plaats verwisseld. Een verzameling terpen vormt immers nog geen maatschappij, geen samenleving. Die begint èn eindigt voor Nederland met de polder. Niet in het wild, maar laat daarin duizend terpen bloeien.

 

 

© 4 februari 2003, webeditie 2003.