De filmpremière

Pieter Wisse

De tl-buizen sputterden aan. Ik keek naar de cursusleider. Een dik dozijn medewerkers was naar zo’n afgelegen hotel gekomen. Daar hadden zij dezelfde film die ochtend al gezien. Voor mij was dit de première geweest.

Ik wachtte op de vraag. “Wat zou u doen?” Die vraag moest ‘s ochtends al aan drie andere gasten gesteld zijn. De film verbeeldt een problematische situatie. “Wat zou ù doen?” Elke gast geeft een aanvankelijk antwoord. Dan volgt discussie met de groep. Een cursus, dus. Met nog twee nieuwe gezichten zat ik daar die middag.

Vorige week had de cursusleider mij uitgenodigd. Toen zei hij wat ik nu weer verwachtte. “Wat zou u doen?” Die vraag trok meteen. Ja, zei ik dus terug, ik kom.

Het duurde even voordat ik mezelf iets over die aantrekkingskracht kon vertellen. Wat ik doen zou? Geen idee. Want ik zou de film pas tijdens de cursus zien. Omdat ik mijn antwoord niet kende, kon ik presentatie ervan dus niet zo interessant vinden.

Het is de vraag zèlf. Die is vol van ònmogelijkheid. Een antwoord is problematischer dan wat de film ooit verbeelden kan. En daarover nadenken, kon ik zelfs vóór de première. Daarom had de vraag mij gevangen.

De film gaat over een bedrijf. Dat komt in kolossale problemen, althans, zo luidt de fictie. Dan moet ik reageren alsof ik verantwoordelijk ben. Wat zou ik doen? De vraag veronderstelt een betrokkenheid die ik niet heb. In de eerste plaats heb ik naar een film zitten kijken. Dat is iets anders dan in een bedrijf werken. Ten tweede ben ik toeschouwer geweest. Betrokken heb ik niets meegemaakt. Voor de toekomst van dat bedrijf ben ik evenmin verantwoordelijk.

Ben ik die middag eigenlijk ergens wèl verantwoordelijk voor? Er is een cursus. Dat ik er ben, daarvoor krijg ik zelfs betaald.

Ik wil bijdragen aan de persoonlijke ontwikkeling van deelnemers. Daardoor kunnen zij beter, wat dat ook is, functioneren in organisatorische situaties. Vooral wanneer er moeilijkheden zijn.

Ik had nu zelf een moeilijke vraag. Daar ben ik wèl bij betrokken. Zelfs door aangetrokken. Wat ik ermee doe, daarover kan ik natuurlijk vertellen. Dat is meer dan wanneer ik een rol speel als reactie op wat ook maar een film is. Maar er dreigt gevaar. Want dadelijk komt de vraag. Iedereen verwacht nog een antwoord als ware ik .... enzovoort.

Stel dat ik als specialist reageer. Wat ik zeg kunnen deelnemers wellicht volgen, maar toch niet nadoen als een situatie erom vraagt. Eigenlijk onzin, dus. Dan kunnen ze me die vraag beter pas stellen, als er werkelijk een probleem is. Dan niet zozeer om te leren, maar om èchte problemen te bestrijden.

Is die film er om gasten een imaginaire voorstelling te laten geven? Zijn die medewerkers, als het zo gaat, dan geen toeschouwers van de tweede orde. Zij kijken naar de film èn vervolgens naar optredende gasten. Waar zijn zijzelf deelnemers, en dus betrokken?

Dus geen specialist. Dat is een pak van mijn hart. Eerder zoiets als een anti-adviseur. Dat is iemand die reële betrokkenheid met zijn klant inzet om diens betrokkenheid te wekken.

Dit moet ik met wat andere woorden herhalen. Want er staat veel in die ene zin.

Een adviseur, die anti-advies bedrijft, weet zich betrokken. Dat is in de betrekking met zijn klant. Daar is geen ontkomen aan. Die integriteit probeert de adviseur herkenbaar te maken. Zodoende is onderwerp van anti-advies vooral wat de adviseur direct aangaat. Want daarvan heeft hij hopelijk besef.

Daarmee wil de adviseur de integriteit van zijn gesprekspartner, zeg maar zijn klant, aanspreken. Dit resulteert, dat is tenminste de verwachting, in àndere betrekkingen van die klant. Die betrekkingen gelden natuurlijk wat die klant zelf aangaat. Wat hem zou moeten aangaan, moet die op zijn beurt zelf bepalen. Door anti-advies gaat die klant er hopelijk naar op zoek. Aldus is anti-advies vergelijkbaar met een homeopathische therapie.

Het gevaar is nog niet geweken. Een adviseur met anti-advies wordt geassocieerd met pathologie.

Ben ik soms ziek, reageert de stoere manager defensief, dat ik zulk gedrag van een therapeut veroorzaak?

Zoals de dood uit ons gehele leven verdrongen moet blijven, zo past ziekte niet in organisaties. Op anti-advies, althans toegepast in een organisatorische context, rust nog veelal een taboe. Daar komt bij dat een klant zich met anti-advies bekocht voelt. Hij vindt dat een specialist druk moet zijn. De adviseur lijkt met anti-advies inderdaad weinig te doen. Omdat er een vraag is, moet de opdrachtgever zèlf maar bezig raken.

Ik moet dus iets ondernemen als de vraag komt. Wat zou u doen? Als ik niet antwoord bots ik op een taboe èn laad ik de verdenking van oplichting of tenminste nalatigheid op me. Anderzijds wil ik wezenlijk aan de cursus bijdragen. Een specialist spelen gaat daarom niet.

“Wat zou u doen?” De vraag is er eindelijk uit. Ik tref voorbereidingen voor mijn onverwachte bijdrage. Een wedervraag, dus.

“De film,” informeer ik, “is die voor de hele dag gehuurd?”

Het dikke dozijn snapt de vraag niet. Ik probeer rustig naar ze te blijven kijken. Na een tijdje geeft de cursusleider het positieve antwoord.

“Dan stel ik voor dat we hem nògeens draaien,” zeg ik.

Zo, dat moet wat ruimte scheppen. Nu moet ik niet te snel confronteren. Er moet een relatie groeien, geen kloof. Ik blijf daarom aan het woord. Dat is immers de gewoonte.

Ik kan nu, tamelijk goedkoop, ik geef het toe, nog een vraag stellen. Een soort opgave. “Waarom, denkt u, zei ik zoëven dat we de film opnieuw moeten zien? Die vraag mag u bij deze als gesteld beschouwen. Maar laat ikzelf beginnen met een antwoord. Dan krijgt u tenminste een indruk waarom ik niet meteen op de inhoud van de film inga.”

Voordat ik verder praat, denk ik aan het moment waarop de cursusleider mij uitnodigde. En vooral aan wat ik naderhand ging beseffen.

Wat zou u doen? Die vraag is zwanger van paradox. Ik kwam slechts verder via de vraag: wat is mijn bijdrage?

Als zo’n vraag diepgravend bedoeld is, heet dat een fenomenologische analyse. Die terminologie schept door haar onbekendheid vaak een onoverbrugbare afstand terwijl het omgekeerde juist de bedoeling van zo’n vraag is.

Het gaat erom een verschijnsel, zoals wij dat in de wereld benoemen, wat beter te kennen. Mijn bijdrage moet dus geen specialistisch advies voor een verzonnen probleem zijn, maar anti-advies dat betrokkenheid opwekt.

Anti-advies heeft alles met hedendaagse filosofie te maken. Met ontkenning van zoiets als een absolute waarheid. Omdat die ontbreekt, is er ook geen specialist die er onfeilbaar op kan wijzen. De handelingen zijn verantwoordelijkheid van ieder mens voor zich.

Het is jammer dat filosofie ontoegankelijk blijft. Fenomenologie, hermeneutiek, dergelijke termen helpen niet om een publiek te winnen. Zen verkoopt aardig, maar wie snapt dàt? Misschien lukt het met een kreet als anti-advies. Neen, de kreet doet het niet. Hoogstens passend gedrag, dat niet plaatsvervangend wil zijn. Dergelijk gedrag is gericht op opwekking van betrokkenheid en eventueel daaruit voortvloeiende (anti)handelingen. Daarbij gaat het niet om die van de adviseur, maar juist van wie al dan niet bewust met een vraag worstelt. Zo is filosofie praktisch.

Jammer dat bijna geen mens die overheersende aspecten ervan ervaart. Anders zou ik niet over de filmpremière, maar direct over zoiets als fenomenologie van anti-advies kunnen spreken.

Het doet er voor mijn bijdrage aan de cursus niet toe, of wij de film twee keer zien, of hoeveel keer ook maar. Wat mij betreft had de film zelfs helemaal niet vertoond hoeven te worden. Dat de film er is, zeg maar als potentialiteit, is eigenlijk voldoende om iets over betrokkenheid te zeggen.

Laten wij ons voorstellen, dat we de film opnieuw bekijken. Wat zien wij dan? Onze waarneming gebeurt mede in het licht van de eerste voorstelling. Enzovoort. Want u kijkt dan al voor de derde keer. Maar wat gebeurt er bij de première? U moet bedenken dat u een cursus bijwoont. Wat de film bij eerste voorstelling bewerkt, gebeurt in dàt licht, dat wil zeggen van de cursus als context.

Zo is het met iedere ervaring. Daar bouwen eerdere ervaringen aan mee. Althans wat daarvan in ons geheugen bewaard is. Een ervaring is nooit weerspiegeling van een zuiver moment, maar altijd grotendeels geschiedenis.

Plato verzon zijn grot. Zijn geknevelde mensen zien slechts schaduwen op een rotswand. De èchte werkelijkheid kunnen zij niet ervaren.

Als eigentijds beeld zet ik één mens als chauffeur in een auto. Er is geen achteruitkijkspiegel gemonteerd. En de chauffeur heeft een stijve nek; hij kan alleen maar strak naar voren kijken. De auto rijdt. Maar die beweging is altijd àchteruit.

Dit beeld sluit, in tegenstelling tot dat van Plato, de mens niet uit van de werkelijkheid. Met zijn auto en het terrein waardoor hij zich verplaatst vormt hij samen werkelijkheid. Maar wat hij ziet is slechts geschiedenis.

De auto laat zich besturen. Maar de chaufeur manoeuvreert louter op basis van informatie die hij door zijn voorruit waarneemt. En op basis van wat zijn geheugen beschikbaar heeft. Dat is allemaal informatie die fasen achterloopt op de positie van hemzelf met zijn voertuig. Daarom verkeert hij omtrent besturing principieel in onzekerheid.

Beschouwt u de werkelijkheid dus eens als een terrein waarop u in een autootje een weg baant. In z’n achteruit. En strak door de voorruit turend. Dit betekent allemaal dat u niets aan die principiële onzekerheid kunt doen. U kunt wel als chauffeur een bepaalde taktiek volgen.

Even lijkt het aantrekkelijk de auto tot stilstand te brengen. Het risico van de toekomst moet dan uitgebannen zijn, omdat die aan de geschiedenis gelijk blijft. Dit is schijn zodra de chauffeur beseft dat hijzelf wèl een dagje ouder wordt. Hetzelfde geldt voor zijn auto. En dan zijn wisselingen, die het terrein op een bepaalde positie kan ondergaan, nog onvermeld. Erosie, seizoenen enzovoort.

Dus toch zo nu en dan maar een stukje rijden. Nauw verwant met de eerste taktiek is de aanname, dat het terrein waarnaartoe de auto beweegt, min of meer gelijk is aan wat door de voorruit zichtbaar is. Als dat klopt, blijven verdere ervaringen eveneens min of meer dezelfde.

Er zijn chauffeurs die weten dat zij onbekend terrein niet kunnen mijden. Nog voordat informatie door de voorruit zichtbaar wordt, voelt zo’n chauffeur of het om een significante verandering gaat. Bij leven en welzijn past hij zijn besturing gaandeweg aan het nieuwe terrein aan. Zodoende kan een chauffeur een omvangrijk besturingsrepertoire opbouwen. Als hij eraan blijft werken en steeds redelijk kiest, komt hij een heel eind.

Maar daarmee neemt een ambitieuze chauffeur geen genoegen. Hij wil ergens arriveren. Dan sluit hij zijn ogen, en geeft vol gas. En beweegt zijn stuur wat heen en weer. Soms komt hij daardoor per expres op vruchtbaar terrein. Door zijn haast verlaat hij dat waarschijnlijk weer even snel. Nog steeds gedreven door de wens ergens aan te komen.

De vraag is, wat is ons reisdoel? Nergens, is het antwoord. De reis zèlf is interessant, en is waar het om gaat. Om daarvan iets te maken is verbeelding nodig. Wat wij door de voorruit kunnen zien, zeg maar onze informatie, is grondstof voor die verbeelding. Daarentegen doodt een vast doel creativiteit.

Een chaufferend mens kan overigens gaan vermoeden dat hij zijn auto spoedig moet missen. Er zijn er zoveel. Als hij zich hiermee verzoent, kan hij uitstappen. Dat is dus creatief. Zijn reis gaat tenminste verder.

Wat kan iemand van een film leren? Hij ziet een opname van bepaald terrein. Dan doet het er niet toe of dat gedeelte feitelijk doorkruist werd. Verzinsel kan waardevoller blijken dan zogenaamde feiten. Criterium moet zijn of die ervaring, direct of via film, roman of wat dan ook, bijdraagt aan besturingsrepertoire. De proef op de som is er altijd pas achteraf. Dit volgt uit de principiële onzekerheid.

Alleen de chauffeur stelt dat repertoire samen. Daarom is directe ervaring zo’n uitstekend leermiddel. Als er dan een filmvertoning is, moet die dus op één of andere manier tot directe èn relevante ervaring van de respectievelijke cursusdeelnemers leiden. Nogmaals, het aanhoren van commentaar door een specialist is dat waarschijnlijk niet. Tenzij de toehoorder nèt zo’n specialist is, maar precies dié informatie ontbeerde. De mede-specialist heeft zichzelf reeds geoefend om dergelijke informatie voor later gebruik te bewaren.

Voor een generalist is anti-advies vaak werkzamer. Dat maakt directe ervaring onontkoombaar, maar dan vaak van iets onverwachts.

De toeschouwer van de film heeft zijn verwachtingen. Omdat de voorstelling in een cursus gebeurt, wordt een organisatie in problemen opgevoerd.

Die verwachting ondermijnt de waarde van de ervaring. Wat zo’n cursus zou moeten leren is niet zozeer om naar de film als ware het werkelijkheid te kijken. De les van het omgekeerde is wezenlijker. Dan weet iemand wanneer hij naar zijn werkelijkheid moet kijken als ware het zo’n cursusfilm. Dat extra bewustzijn, in de werkelijkheid tijdig ingeschakeld, kan helpen een keuze uit besturingsrepertoire te maken.

Wat zou u doen? De vorige week is niet voorbij. Ik zit nog thuis.

Wat hierboven staat, heb ik allemaal verzonnen. Op de oorspronkelijke vraag en wat toelichting na. Door verbeelding zie ik de werkelijkheid even als ware het een film. Zou de ruimte door tl-buizen verlicht zijn? Met pepermuntjes op schoteltjes?

Ik ben benieuwd naar de première. Altijd weer.

 

© 1991, webeditie 2001.
Eerder verschenen in: Stijlbreuk in bestuur (Information Dynamics, 2001).