Bijvoeglijke naamwoorden

Pieter Wisse

Zelfstandige naamwoorden zijn informatieve bakstenen. Een baksteen is immers overduidelijk een apart object. En een zelfstandig naamwoord is een etiket voor een object. Wij zijn in staat om via zo´n etiket beknopt te communiceren, indien wij eerder geleerd hebben naar welk object het verwijst.

Soms ontdekt iemand een nieuw object. Dat moet u trouwens niet al te natuurkundig zien. Zo´n object kan gerust een manier-van-kijken zijn, zonder dat er empirisch aantoonbaar iets fysieks, tastbaars zou moeten zijn. Neem bijvoorbeeld organisatie als een object. Of informatievoorziening. Dankzij onderlinge afspraken menen wij onze bedoeling min of meer over te kunnen dragen met zo'n woord.

Nu verloopt communicatie wat ingewikkelder dan het uitwisselen van enkelvoudige etiketten. Dat wordt duidelijker naar anlogie van een steenverband. Het meest opmerkelijke daarvan vind ikzelf dat de stenen elkáár op hun plaats houden. Met begrippen in de taal is het precies zo. Het ene begrip is dankzij andere begrippen gedefinieerd. Netzoals met een steenverband kom je uiteindelijk op een fundament terecht, dat géén steenverband is. Dat is de plaats voor axioma´s, voor beginselverklaringen, voor: take it, or leave it. Als we met communicatie in de problemen raken, kunnen we onderling dus allereerst proberen het steenverband te herschikken. Biedt dat geen soelaas, dan ontkomen we er niet aan om ons fundament te wijzigen. Veel echte conflicten zijn overigens verklaarbaar, niet zozeer door afwijkende steenverbanden, maar door afwijkende fundamenten. En daarover kunnen mensen vaak niet redelijk praten. Het conflict blijkt de enige uitweg. Kijkt u maar om u heen.

Gelukkig kunnen we in de meeste communicatie zelfs ons steenverband op hoofdlijnen intact laten. We zullen hoogstens èrgens wat met stenen moeten schuiven. Dat lukt omdat ze in de taal niet stijf met elkaar verbonden zijn. Er zit zoiets als plooibaar cement tussen. Dat zijn vooral de bijvoeglijke naamwoorden. Daarmee accentueren we een eigenschap van een object. Tegelijk negeren we dat we voor de duur van de communicatie eigenlijk een nieuw object gecreërd hebben.

Er zijn echter nogal wat combinaties van een zelfstandig met een bijvoeglijk naamwoord die een langdurig eigen leven als etiket voor een object gekregen hebben. Blijkbaar zijn we vergeten zo'n combinatie later te reduceren tot één zelfstandig naamwoord. Of we wilden de associatie met het oorspronkelijke object niet kwijt. Wie weet?

Mijn eigen interesse gaat er vaak naar uit om te kijken of we het bijvoeglijk naamwoord niet eenvoudig kunnen schrappen. Ik vraag me dus af, of er in communicatie wel behoefte aan de gevormde verbijzondering — gebleven — is. Of leidt de toevoeging slechts àf van een essentie waarvoor eerder slechts dat ene zelfstandig naamwoord dienst deed?

Ik noem hier twee gevallen van combinaties die ik graag tot de zelfstandige naamworden erin wil reduceren. Dat zijn administratieve organisatie en documentaire informatievoorziening. Ik beweer niet dat deze combinaties nooit hun nut in communicatie gehad hebben. Het is nu echter voorbij. Neem dat admininstratieve als toevoeging van organisatie. Dat komt natuurlijk uit de tijd van massaproduktie van fysieke goederen. Nadat specialisatie had geleid tot vergaande arbeidsdeling, onstond behoefte aan passende besturing. Daarvoor kwam de administratie in actie, parallel aan het produktieproces. En op haar beurt werd administratie een nieuw specialisme.

Tegenwoordig is het — wederom? — mogelijk om produkt, dienst, administratie, controle enzovoort als aspecten van transacties te zien. We beschikken oa met nieuwe informatietechnologieën over hulpmiddelen voor integratie onder die noemer van transacties. Laat dan gerust de aanduiding voor een overleefde verbijzondering maar weg. Dan blijft weer over: organisatie. Het interessante is echter dat de plaats van dat begrip wel degelijk veranderd is. Het krijgt via de opkomende associatie met transacties meer weg van proces.

Een vergelijkbaar verhaal gaat op voor documentaire als verbijzondering van informatievoorziening. Dat was ooit eveneens een maatregel ter vergroting van bestuurbaarheid. Het document of dossier was drager bij uitstek van werkvoortgang inclusief controleerbaarheid. Die voorname positie verwierf het beschreven papier, niet omdat het de mìnst vergankelijke vorm van informatie bood, maar de énige uitwisselbare vorm in en tussen organisaties, respectievelijk mensen. Dat is allemaal veranderd, ook alweer door toepassing van àndere informatietechnologieën. Er zijn zoveel nieuwe dragers van informatie bijgekomen, dat zoiets als een document bijna een tautologie is. Dankzij de pluriformiteit van hulpmiddelen beseffen we — opnieuw? — dat het om de functie ofwel het belang van informatie moet gaan. Opeens blijkt òf alles documentair òf niets. Als dat zo is, voegt de verbijzondering niets toe. Laat dan maar weg.

Er zijn natuurlijk wat problemen met het schrappen van bijvoeglijke naamwoorden. Dat heeft weer met fundamenten te maken. Er zijn beroepsgroepen die hun bestaansrecht ontlenen aan verbijzonderingen als administratieve en documentaire. Daar zit dus het probleem met anderszins redelijke veranderingen. Dat is jammer, want dergelijke specialisten zouden mi volgens generalistischer opvattingen veel meer aan transacties kunnen bijdragen. Zal dus nog wel even duren.

 

© 1994, webeditie 2001.
Eerder gepubliceerd in: Infomatiekundige ontwerpleer (Ten Hagen Stam, 1999).