27. Leeswijzer

Pieter Wisse

Dit is een hoofdstuk uit Aspecten en Fasen, in 1991 verschenen in boekvorm bij Information Dynamics.

 

 

 

Het maakt niet uit waar de lezer begint. Maar ik vind dat op deze plaats een leeswijzer het beste past. Als zodanig kan dit hoofdstuk als een aparte inleiding tot het gehele boek opgevat worden. Tegelijk bedoel ik er zoiets als een nawoord mee. Dit is gelet op de eerste zin hierboven (ook) niet zo vreemd.

 

 

Vier delen

In dit boek probeer ik ondermeer uit te leggen wat relationeel boekhouden is en hoe die methode toepasbaar is. Oorspronkelijk dacht ik simpel over die uitleg. Ik wilde enkele voorbeelden schetsen van wat ik later boekencycli ben gaan noemen. Zo'n eenvoudig boek, dacht ik, zou niet dikker dan circa honderd bladzijden zijn.

Volgens die opzet kwam ik niet ver. Steeds ontsnapten interpretaties van relationeel boekhouden die ik niet wilde missen. Ik begon verder langs een vergelijking te denken. Daarin was ik uitvinder van een nieuw soort blokkendoos. Hoe kun je mensen die zulk speelgoed nog nooit gezien hebben duidelijk maken wat zij ermee kunnen bouwen? En dat zij hun bouwsels vooral zèlf moeten bepalen?

Zo kwam ik op de eerste drie delen. Deel I moest beschrijven hoe de blokkendoos een redelijke staat van verfijning bereikt had. In deel II wilde ik het accent verschuiven naar de aparte blokken in diverse soorten en maten. En deel III zou dan die bouwvoorbeelden schetsen waarin blokken van de belangrijkste soort verwerkt waren. Tot zover een vergelijking met speelgoed. Wat ontbreekt aan uitleg wanneer volgens het principe van zo'n blokkendoos een ècht gebouw met en voor èchte mensen neergezet moet worden? Dat werd deel IV. Alle vier delen gaan over hetzelfde. Herhalingen zijn daardoor onvermijdelijk, zelfs noodzakelijk. Maar ze verschillen in hun oriëntaties. En juist in dit boek moeten tegenstrijdige passages voor effect (van verweven ervaring van één-heid) zorgen. Dit houdt zelfs niet op bij de vier delen. Sommige hoofdstukken vormen op zichzelf een redelijk compleet verhaal maar met telkens anders bedoelde oriëntaties. Enzovoort. Het trefwoordenregister wijst aanvullend op enkele relaties. En die index is evenzo dubbelzinnig, tegelijk onvolledig als de eraan voorgaande tekst die hij met zijn elementen probeert aan te wijzen.

 

 

Praktijk en theorie

Ik ben niet in staat zoiets als de leer van het relationele boekhouden te (be)schrijven. Dus, dat heb ik niet eens geprobeerd. Want eigenlijk vind ik relationeel boekhouden geen methode. Het enige methodische zie ik steeds duidelijker in het ontbreken van methode, i.e. er kan geen aspect afgezonderd zijn waarvoor regels uitputtend gelden.1

Die methode van relationeel boekhouden weerspiegelt antwoorden op een mengeling van praktische en theoretische vragen. Ik vind het trouwens onduidelijk waar een eventuele scheiding tussen theorie en praktijk ligt. Is theorie misschien praktijk-in-refelectie, en praktijk dan theorie-in-actie? Ik herinner mij dat ik vanwege praktische vragen een ontwerpmodel begon te schetsen. In mijn ogen klopte er iets niet met financieel beheer bij het ministerie waar ik werkte. Onverwacht stuitte ik op een andere boekhoudkundige methode. Maar qua methode was ik mij daarvan aanvankelijk natuurlijk niet bewust. Dat eerste ontwerpmodel heb ik verder uitgewerkt. Dat gebeurde naar aanleiding van nog meer praktische vragen. Spoedig vormde ik iets dat aanspraak op de aanduiding theorie kon maken. Begrippen verkregen hun plaats in een samenhangend kader. Uit theoretische overwegingen bleek de plaats van een begrip daarin soms onduidelijk of zelfs niet logisch. Er kwamen dus ook theoretische vragen bij. In zo'n wisselwerking groeide relationeel boekhouden naar een bewuste methode.2

Het is 1991. Die praktische en theoretische vragen heb ik beslist niet allemaal zelf gesteld. Mensen en (andere) omstandigheden hebben inspiratie verschaft, al gebeurde dat vaak onbedoeld. En zo zijn de antwoorden zoals ik die hier geef evenmin allemaal de mijne.3 Maar ik vermoed dat ik tot dusver wèl als enige voortdurend, te weten vanaf 1982, oriëntaties op relationeel boekhouden gericht gehouden heb. Dat verandert hopelijk, mede door dit boek. Het maakt relationeel boekhouden allereerst als theorie algemener toegankelijk. Die heb ik proberen te beschrijven inclusief de belangrijkste praktische en theoretische vragen die aan de ontwikkeling ervan hebben bijgedragen. Juist deze weergave bevordert verdere vragen. Wanneer ik mij slechts tot het ontwerp-als-resultaat beperkt had zouden vele aanknopingspunten voor de lezer ontbreken. Nu hoop ik op zoveel meer convergerende interpretaties. Gemakkelijk, en kort, is het boek daardoor evenwel niet (meer).

In deel I staan praktische vragen voorop. Die hebben de vroege geschiedenis gedreven. In de delen II en III is het andersom. Daarin staat theorie meer op de voorgrond. Praktijk is achtergrond voor de toelichting. Die voortdurende betekenis van praktijk heb ik tot uitdrukking gebracht door de voorbeelden in deel III ònwillekeurig te noemen. In deel IV zijn de rollen weer omgedraaid. De theorie is nu gegeven. Die is weliswaar imperfect, daarvan ben ik overtuigd. Er zijn ongetwijfeld meer vragen en zinnige antwoorden daarop nodig waardoor de methode van relationeel boekhouden nog verbetert. Maar deel IV omvat verder een reeks hoofdstukken waarin steeds een praktische invalshoek aangegrepen is. Want een theorie zoals een boekhoudkundige methode betekent op zichzelf niet veel. De waarde ervan moet in de praktijk blijken, verweven met alle relevante aspecten. Zonder (praktische) toepassing blijft iedere theorie steriel. Zij raakt verstoken van impulsen die alleen praktische vragen kunnen verschaffen. Dat heb ik bij zowel het ministerie als het directoraat-generaal voldoende gemerkt.

 

 

Onvolmaaktheid

Een toelichting op toekomstige praktijk kan onmogelijk volledig zijn.4 Ook voor de huidige theorie als methode-qua-non vind ik volledige uitleg reeds een illusie. Daarom heb ik beperkingen aangehouden hoewel dat er vaak nauwelijks op lijkt. Ik ben aan dit boek begonnen met het idee dat relationeel boekhouden zich tamelijk rechtlijnig laat beschrijven. Maar zelfs een boekhoudkundige methode ontkomt niet aan werkelijkheid als één-heid. Waarborgen voor minimale verwevenheid zijn noodzakelijk zodra het eerste aspect of zoiets een naam (of zoiets) gekregen heeft. Zo wordt ieder onderwerp uiteindelijk metafoor. Toen ik dit inzag werd het boek tegelijk neerslag van filosoferen. Nu heb ik er vrede mee dat mijn toelichting nooit àf is maar dit boek wèl. De lezer nodig ik daarom nadrukkelijk uit tot zijn eigen interpretaties van deze tekst.5

Bij onvolmaaktheid van tekst, en omdat de lezer met zijn interpretaties (ook) enigszins in de buurt van mijn bedoelingen moet kunnen komen, helpt een herkenbare leidraad. Naast de vergelijking met een blokkendoos heb ik daarvoor automatisering gekozen. Automatiseringsmiddelen presenteer ik dus vaak als een, zeg maar, drager van de methode van relationeel boekhouden. Dat doet verwevenheid natuurlijk tekort maar verschaft tegelijk de achtergrond waartegen andere vragen herkenbaar worden. Omgekeerd ben ik daarmee ook weer terug bij de praktische vragen die ik mijzelf bij het ministerie stelde. En vooral bij de weg waarlangs ik toen antwoorden meende te zien. Dat was de toepassing van zulke middelen. Ik nam ze als katalysator van verdere veranderingen, overigens geheel in strijd met nog geaccepteerde methoden voor ontwikkeling ervan. Die eisen dat consensus over gewenste resultaten bestaat voordat andere veranderingen zoals ontwikkeling en invoering van middelen kunnen beginnen. Ik geloof daarin zeker voor complexe, unieke situaties niet. Volmaakte consensus is ook een illusie. Zeker wanneer die a priori bereikt moet zijn. Mensen hebben voor hen hanteerbare resultaten nodig om tenminste de grootste verschillen in waarneming en begrip in voldoende mate te overbruggen. Of om hun verschillen terdege te beseffen. Een acceptabel niveau van erkende overeenstemming danwel afwijking waardoor mensen samen een volgende stap willen nemen zou consensus genoemd kunnen worden. Dit geldt evenzeer voor (mijn verhouding tot) de lezer wiens aandacht ik zoek.

 

 

Relationeel lezen

Ik beveel aan dit boek te lezen volgens de methode die het voor boekhouden beschrijft. Dus relationeel. Is welke tekst danook trouwens ànders leesbaar? De lezer haakt zijn interpretaties allereerst aan het begrippenkader waarmee hij begint te lezen. Hij leest tegelijkertijd wat er nièt (expliciet) staat. Zo construeert hij samenhang via verwevenheid van zijn eigen begrippen. Elk begrip is zoiets als een faseboek of een rekening daarin. Die zijn door relaties verbonden. Een interpretatie is een aantekening. Sommige interpretaties passen niet. De lezer kan ze verwerpen, zogenaamd niet aantekenen. Hij onderbreekt als het ware een procedure voordat die een definitieve interpretatie oplevert. Hij kan ook zoeken naar andere relaties en dus zijn begrippenkader veranderen. Maar dat kan even duren.6 Zo hebben lezingen nooit hetzelfde resultaat. Want opnieuw lezen van dezelfde tekst treft altijd een begrippenkader dat ondertussen, hoe weinig ook, veranderd is. Invloed van schrijver op lezer is daardoor maar beperkt. Daarom zeg ik dat het eigenlijk niet uitmaakt waar de lezer in dit boek begint. Ergens betreedt hij zijn leescyclus. Waar hij uitstapt bepaalt hij eveneens zelf.

Ik denk niet dat er zoiets is als relationeel schrijven dat een zuiver spiegelbeeld van relationeel lezen vormt. Een leescyclus blijft immers open. Daarentegen is de schrijver op een bepaald tijdstip onherroepelijk klaar. Dit verschil maakt aannemelijk dat (menselijke) communicatie in praktijk niet symmetrisch is. Een betekenisdragend medium maakt als verschijnsel slechts onderdeel van ervaring uit. Ook wanneer zo'n medium expliciet herkenbaar (gemaakt) is kunnen interpretaties nooit tot geheel dezelfde ervaring leiden als die waarin het onstaan is. Schrijver èn lezer kennen hun eigen eenzaamheid. Omgekeerd is de lezer hierdoor vrij in zijn eigen interpretaties. En de schrijver in wat hij als tekst vormt. Indien zij allebei hun vrijheid beseffen kunnen hun ervaringen elkaar naderen.7

 

 

Situatie-als-tekst

Nadat ik enige tijd aan dit boek gewerkt had besefte ik dat de relationele methode aldus van toepassing is op uitleg over haarzelf. Dergelijke recursiviteit beoordeel ik vooral esthetisch. Met andere woorden, ik weet nog niet goed waarom zij een maat voor kwaliteit is. Maar die hanteer ik wèl.8 Verder bleek de relationele methode een instrument om andere verschijnselen eens mee te belichten.9 Deze ervaringen had ik nodig om belangstelling voor het structuralisme te krijgen. Daarover had ik veel eerder wel iets gelezen maar dat was ik kennelijk vergeten.10 Ik moet overigens zeggen dat vele structuralistische analyses mij nog steeds ontgaan. Maar door wat ik zinvol meende te kunnen interpreteren raakte ik geïnteresseerd. Ik zag nu overeenkomsten en kreeg nieuwe ideeën voor filosoferen. Structuralisme bleek op zijn beurt een aanknopingspunt. Enzovoort. Een nieuwe rijkdom van relevante bronnen. Dit zijn overigens niet allemaal opgeschreven teksten. Mensen, situaties, herinneringen. Die bedoel ik vooral.

Wat structuralisme is heb ik eigenlijk nergens kort en bondig aangewezen gevonden. Dat behoeft overigens geen tekortkoming van een auteur te zijn. Een methode die verwevenheid postuleert laat zich niet één-twee-drie uitleggen. Daarom wordt de structuralistische methode meestal in haar uitwerkingen uitgelegd, en wel aan de hand van ideeën van vooraanstaande denkers. Als oudste (wetenschappelijke) toepassingsgebied is de taalkunde erkend. Van daaruit zijn inzichten elders toegepast en nieuwe ontwikkeld.11 Met haar wortels nog in de taalkunde komt de structuralistische methode erop neer dat een situatie als ware het een tekst onderzocht wordt.12 Dit keert de richting om van recursiviteit die ik hierboven vermeldde. Dan geldt relationeel boekhouden (ook) als een resultaat van structuralistisch onderzoek naar financieel beheer. Alternatieven voor de (sub)titel van dit boek vond ik ooit structuralisme in financieel beheer of structuralistisch boekhouden. Dat werd zoiets als: poststructuralisme en het einde van boekhouden. Ik heb het op relationeel boekhouden, in de subtitel, gehouden.

Met onderscheid tussen structuralisme en poststructuralisme heb ik het moeilijk. Mijn idee is dat een structuralist zijn eigen ideologie serieus neemt. Een poststructuralist ziet het betrekkelijke ervan in.13 Wie is tegen zulke zelf-gerichte ironie bestand? Met absolute rede lukt dat niet. Daarom werk ik met en op existentiële ervaring. Vanwege de moeilijkheid apart iets duidelijks over (post)structuralisme te zeggen heb ik er vanafgezien daaraan een deel of hoofdstuk te wijden. Maar het gehele boek vind ik ermee doordrenkt.

Ik was mij eerder van het verschijnsel postcoördinatie bewust. Dat heeft ondermeer relationeel boekhouden opgeleverd. Door relationeel schrijven (lees, met algemenere strekking: relationeel ontwerpen) ben ik op het spoor van ondermeer poststructuralisme gekomen. Ik veronderstel nu een (post)structuralistische methode, wat die ook inhoudt. Die acht ik algemeen geschikt voor modellering van (post)moderne ervaring. Zo'n methode kan daarom óók tot vruchtbare inzichten en resultaten in organisatorische informatievoorziening leiden. Bij mijn weten is dergelijke informatievoorziening niet eerder expliciet in de betekenis van een situatie-als-tekst opgevat. Dit vergt een overeenkomstige manier-van-kijken.14 Neen, het is veel sterker: een manier-van-zijn.15

 

 

 

noten

1. Op haar beurt is dàt natuurlijk eveneens een methode. Via taal is, door bijbehorende classificatie, ontsnapping daaraan onmogelijk. Het teken is methode. Taal is niet zomaar objectieve representatie van een wereld die, lòs ervan, uit overeenkomstige en oorspronkelijke stukjes en beetjes bestaat.
In mijn wereldbeeld, i.e. verweven ervaring, is zoiets als methode niet absoluut, neutraal, wáár, objectief en dergelijke. Zij is daarentegen betrekkelijk, persoonlijk en ideologisch.
Voor de ene, individuele mens weerspiegelt een toegepaste methode zijn intenties. Die mens bestaat en handelt echter niet in afzondering. Daarom is methode altijd ideologisch. Meestal wordt een mens pas door aanspraak (van een ànder) daarop gewezen. En verwerpt die vervolgens. Overigens, zonder dat die doordringt. Dat lijkt gemakkelijk.
Politiek laat zich omschrijven als de erkenning van het verband tussen eigen ideologie en handelswijze (lees: methode). En daaruit volgt ontkenning en, als het dan moet, bestrijding van andere ideologieën. De armoede van politiek is een strijd die beperkt is tot methoden. En strijd met allerlei vormen van geweld. Empirische (westerse) wetenschap ontkent doorgaans het verband tussen ideologie en methode. Wat overblijft is ontkenning en, als het dan moet, bestrijding van andere methoden. Dit kan pas veranderen zodra het politieke karakter van zogenaamde wetenschap voor haar beoefenaren duidelijk is. Want impliciet gaat het eveneens om ideologieën. De armoede van wetenschap is dus het ontbreken van een ideologieënstrijd.
In onze samenleving wordt te weinig tot politiek en te veel tot die empirische, positivistische wetenschap gerekend. Beoefen ik met deze uitspraak kritische theorie? In Against Method (Verso, herziene editie, 1988, pp. 16/17) zegt P. Feyerabend: "Just as a well-trained pet will obey his master no matter how great the confusion in which he finds himself, and no matter how urgent the need to adopt new patterns of behavior, so in the very same way a well-trained rationalist will obey the mental image of his master, he will conform to the standards of argumentation he has learned, he will adhere to these standards no matter how great the confusion in which he finds himself, and he will be quite incapable of realizing that what he regards as the 'voice of reason' is but a causal after-effect of the training he had received. He will be quite unable to discover that the appeal to reason to which he succumbs so readily is nothing but a political manoeuvre." J. Derrida wijst aan waarom dergelijke kritiek zo onacceptabel, onbegrijpelijk is. Zijn opstel 'Structure, Sign and Play in the Discourse of the Human Sciences' is (ook) opgenomen in de bundel The Structuralist Controversy (samenstelling R. Macksey en E. Donato, The John Hopkins Press, herdruk, 1972). Op pagina 250 staat: "We have no language - no syntax and no lexicon - which is alien to this history; we cannot utter a single destructive proposition which has not already slipped into the form, the logic, and the implicit postulations of precisely what it seeks to contest." De poging waaruit dit boek bestaat heb ik ondernomen met de wereld als één-heid in verweven ervaring (lees ook: mijn ideologie). Als een soort a priori deconstructie vermijd ik de begrippen/woorden systeem en structuur. Die weigering plaatst vele verschijnselen in een radicaal ànder licht. Systeemontwikkeling, -implementatie enzovoort houden zelfs op verschijnselen op zichzelf te zijn. Hoezo, (diepte)structuur? Afgezien van, en vooral dankzij, één-heid heb ik inderdaad geen behoefte aan een (p. 248) "center [that] is at the center of the totality, and yet, since the center does not belong to the totality (is not part of the totality), [i.e.] the totality has its center elsewhere." Derrida reageert op structuralisme. Zònder (verdere) vermelding van structuur o.i.d. is zijn oordeel misschien begrijpelijker, acceptabeler (p. 249): "[I]t was probably necessary to begin to think that there was no center, that the center could not be thought in the form of a being-present, that the center had no natural locus, that it was not a fixed locus but a function, a sort of non-locus in which an infinite number of sign-substitutions came into play."
Evenmin los van het begrip/woord systeem vervolgt hij: "[E]verything became a system where the central signified, the original or transcendental signified, is never absolutely present outside a system of differences. The absence of the transcendental signified extends the domain and the interplay of signification ad infinitum." Ik zie eveneens ruimte voor eindeloze betekenissen. Het verschil tussen onze methoden om tot zo'n conclusie te komen zie ik in mijn nadrukkelijke erkenning van een metafysisch uitgangspunt, te weten (de) wereld als één-heid. Ik houd niet aan tekens vast. Ik bespeur bij Derrida een zogenaamde metafysica van het teken. Dat vind ik een tè oorzakelijke, zelfs rationele verklaring voor (de plaats van betekenis in) menselijke ervaring. Rede is allesbehalve absoluut. Tot slot van The Signs of our Time (Jeremy P. Tarcher, 1988) zegt J. Solomon nuchter (p. 235): "If I really felt that semiotics was hopelessly self-contratictory, I wouldn't have bothered to write this book. And I am not going to take it all back now and "deconstruct" the semiotic edifice I have built. Because in spite of its contradictions, semiotics is founded on a firm reality: the reality of power. That, finally, is what semiotics is all about: the power we have to define and enforce our own conceptions of reality." Zo zijn methode en ideologie onverbrekelijk verbonden.

2. P. Feyerabend, Against Method (p. 17): "Creation of a thing, and creation plus full understanding of a correct idea of the thing, are very often parts of one and the same indivisible process and cannot be separated without bringing the process to a stop." Ik dicht eenvoudig:

Met noten
maak ik
muziek.

3. Integendeel. Een zelf is juist door de ander geconstitueerd. En in één-heid natuurlijk ook omgekeerd. Zo beschouwd zijn ideeën van iedereen en niemand tegelijk. In dit aparte dankwoord heb ik daarom afgezien van het aanwijzen van specifieke ketens van authenticiteit (zie noot 11 in hoofdstuk 5). Daar vind ik geen beginnen aan. Nogmaals, verantwoordingsgegevens zijn problematisch. Wat zijn de linaire ketens in een wereld vol van intertekstualiteit? Wanneer sta ik aan het eind? Waar aan het begin van een keten? Iedereen staat altijd middenin. Door nieuwe ervaringen (interpretaties) vindt iemand zijn existentie misschien ergens ànders maar met zekerheid over zijn individualiteit steeds in zijn eigen midden. Dáár zijn ideeën altijd van iemand zèlf. Dáár beweegt intertekstualiteit door allerlei ervaringen-als-tekst. Dáár was ik met inspiratie voor deze roman, dit gedicht. Dáár ben ik gebleven.

Af:
als einde
èn begin
altijd
middenin.

Is individueel eigendom van een idee mogelijk? Wat is origineel? Iedereen mag vanuit een gevoel van geschonden zekerheid zijn aandeel opeisen. Of zich verweren indien hij zich aangesproken voelt. Ik kan, en wil, mijn originaliteit niet bewijzen. Principieel kan ik niet absoluut origineel zijn. Zoals ieder teken is dit boek een supplement.

4. Deze onvolledigheid vertoont verwantschap met het problematische karakter van a priori vaststelling van verantwoordingsgegevens.
Dit boek heb ik niet uit verlangen naar volledigheid zó uitgebreid gemaakt. Ik ken immers principiële ònvolledigheid. Waarschijnlijk wil ik tegelijk met mijn expressie aanreiken wat Feyerabend een observation language noemt (Against Method, p.65): "Philosophers [wie dat ook zijn] who want to introduce and to test new views thus find themselves faced not with arguments, which they could most likely answer, but with an impenetrable stone wall of well-entrenched reactions. This is not at all different from the attitude of people ignorant of foreign languages." Zie ook noot 2 hierboven. Op grotere schaal is dit àndere verlangen overigens nèt zo illusoir. En hij die geen muren bouwt mag de eerste steen werpen.
Door die gelijktijdigheid van taalontwikkeling èn expressie heb ik vaak het gevoel weinig, zeg maar, conceptueel volume te produceren. De paradox lost op zodra ik taalontwikkeling eveneens als expressie ervaar. En daarin volume opvat als verwevenheid.
Waarom zo'n lang verhaal als dit boek over boekhouden? (De methode van) relationele informatievoorziening kan ik inderdaad in één zin omschrijven: Iedere aantekening bevat naar verwachte behoefte minimale elementen waarmee verband, langs postcoördinatieve weg dus, met àndere aantekeningen ontstaat.

5.
Uit proza
van een jij
weet ik
niet veel.
Door eigen
poëzie
is mens
pas heel.

6. Met analogieën beschrijft E. de Bono The Mechanism of Mind (Pelican, herdruk 1979). Op pagina 275 staat: "Basically the [mind] is very poor at updating itself. There is no efficient mechanism for doing this. In fact the accretion method of treating information inevitably leads to the arrangement of the information being slightly out of date. This is due to the importance of time of arrival of information and the persistence of established patterns. [....] Problems for which the solutions are obvious only after they have been found and other insight effects also indicate the [mind]. If [it] has no efficient method for updating itself it certainly has no method at all for getting ahead of itself. Nor is this a necessary disadvantage. From a functional point of view adequacy is quite enough."

7. Een filosofische verhandeling over Eenzaamheid en Communicatie (Het Wereldvenster, 1982) geeft F. van Raalten.
In organisatorisch verband zijn schrijvers en lezers allemaal medewerkers. Daar zijn voor hun individuele vrijheid vaak belemmeringen opgeworpen. Uiteindelijk hebben die een averechts effect.

8. In hoofdstuk 32 schrijf ik wat variëteitanalyse is. Dat geeft wat meer aanwijzingen waarom recursiviteit voordelen biedt.

9. Dit betreft de hinderlijke maar begrijpelijke neiging van een mens om zijn (vermeende) uitvinding voor alles-en-nog-wat toepasselijk te verklaren. Een eenmaal aangenomen ideologie kan op hardnekkige trouw rekenen. Daarom probeer ik, als onderdeel ervan, een gevoel van betrekkelijkheid te houden. Maar dat mislukt vaak. Waarschijnlijk op zo'n ogenblik ben ik aan dit boek begonnen. En nu probeer ik aan een serieuze aanzet een grappige (beschermende?) wending te geven.

10. Enige verwantschap van relationeel boekhouden met structuralisme besefte ik (pas) in 1988. Ik las toen stukken uit System and Structure (Tavistock, 1980) van A. Wilden. Voordat hij kritiek erop uitoefent zegt Wilden (p. 8): "Lévi-Strauss's method of reading myths is entirely novel, simple to understand, aesthetically satisfying, and all-encompassing. He suggests that we look at an orchestra score in which the notes and bars to be played in simultaneous harmony by different instruments have become mixed-up into the cacophony of a lineair succession. [....] we can re-establish the original score by putting all like numbers together [....]" Die kritiek begreep ik vervolgens niet helemaal maar ik zag overeenkomsten en mijn interesse voor structuralisme was gewekt.
Ik vermoed dus dat relationeel boekhouden in zijn algemene opzet ook geschikt is voor (weergave van) verhaalanalyses. Of het als methode daarvoor ànders dan gebruikelijke is kan ik niet grondig beoordelen. Dat laat ik aan literatuurwetenschappers en -critici over. Maar wat ik vluchtig begreep van 'The Structural Study of Myth' (C. Lévi-Strauss, Structural Anthroplogy, Penguin, 1972) en Narrative and Structure (J. Holloway, Cambridge University Press, 1979) wijst erop dat relationeel boekhouden weleens nuttig voor zulke analyses zou kunnen zijn. Meer dan een gereedschap is een methode natuurlijk nooit. De onderzoeker bepaalt indeling en betekenis van verschijnselen/begrippen.

11. J. Piaget heeft een inleiding over het structuralisme geschreven (Le Structuralisme, Presses Universitaires de France, 1968). Hij besteed hoofdstukken aan wiskunde en logica, fysica en biologie, psychologie, taalkunde (linguïstiek), sociale wetenschappen en filosofie. In Structuralisme (Het Spectrum, 1971) behandelt M. Corvez als toepassingsgebieden de linguïstiek, antropologie, etnologie, psycho-analyse, politicologie en literatuurkritiek. Informatiekunde ontbreekt daarin nog.

12. Fenomenologisch gezien moet dit ervaring-als-tekst zijn. Want een situatie is verschijnsel in ervaring.

13. Bijvoorbeeld C. Lévi-Strauss, algemeen als structuralist beschouwd, zie ik ook als poststructuralist. In 'Social Structure' uit zijn bundel Structural Anthropology zegt hij dat structuur niets met empirische werkelijkheid te maken heeft. Hij ziet structuren als modellen. Over de aard van de wereld doet hij (daar) geen uitspraak. Hij zoekt formalisme voor zijn onderzoek.
Dit komt overigens vaak voor. Een oorspronkelijk denker is meestal helemaal niet zo pertinent in zijn beweringen over werkelijkheid. In hun naïef realisme blijken de (vermeende) volgelingen die verstarring te veroorzaken. Dit pleit ervoor vooral ook werk van de oorspronkelijke denkers, voorzover toegankelijk, te lezen.
Beslist oorspronkelijk vind ik M. Bradbury. Zijn Mensonge (Andre Deutsch, 1987) is een parodie op postmoderne oorspronkelijkheid: de kwadratuur van poststructuralisme. Of: recursiviteit van deconstructie. Bradbury mikt ondermeer op de, zeg maar, ideologie van Derrida en diens (p. 23) "totally convincing philosophical obscurity." Een oordeel over een bepaald boek van de franse filosoof luidt zelfs (p. 83) "baffling beyond the usual." Is dat raak? Die ontoegankelijheid ervaar ik inderdaad met vrijwel alle teksten van Derrida en vormt een onneembare hindernis.
Welke kritiek ontmoet dit boek? Ik beken, aantekeningen nálezend, zèlf niet alles meer te snappen zoals ik het oorspronkelijk bedoeld moet hebben. Wat zijn bedoelen en begrijpen trouwens, zodra rede en logische eisen vervallen? Derrida in 'Structure, Sign and Play' (zie noot 1 hierboven) vind ik ècht interessant en stemmend tot verder denken.
Neem bijvoorbeeld een boekencyclus als structuur. Waar is zijn centrum? Ik ben geneigd de regels voor relationeel boekhouden, i.e. zijn grammatica of algebra, als dat centrum te zien. En (uiteindelijk?) is er dat idee van scheiding van registratie en rapportage. Zo past relationeel boekhouden nogal algemeen in de huidige, i.e. poststructuralistische, epistemologische ruimte.

14. Ik zie literatuurkritiek als inspirerend model voor ontwerpen-als-proces. Nog algemener beschouwd geldt filosoferen als zo'n model. Daarom moeten opleidingen hierin nadrukkelijk(ker) voorzien, ook en vooral die voor informatiekundigen. Zij moeten uiteraard mogelijkheden en beperkingen van automatiseringsmiddelen kennen. Maar er zijn ook zoveel àndere aspecten. En er is altijd hun verwevenheid.

15. Dit is de eigen weg-in-de-wereld van ieder mens. Bestaat daarvoor een andere opleiding dan zijn gehele leven?

 

 

 

1991, webeditie 2003 © Pieter Wisse