Apologieën

Pieter Wisse

Toen ik aan Of Bicycles, Bakelites, and Bulbs (The MIT Press, 1995) begon, had ik al het voornemen er een boekbespreking aan te wijden. Maar omdat Wiebe E. Bijker mij aanvankelijk in verwarring bracht, vind ik allereerst een auteurbespreking nodig. Daarvoor baseer ik me overigens uitsluitend op de inhoud van zijn boek; ik weet niets meer. Dat is gevaarlijk. In de eerste plaats ligt er aldus weinig materiaal. In de tweede plaats zijn er mijn eigen beperkingen; als analyticus ben ik hooguit amateur. Ten derde acht ik het juist door aandacht voor het boek als ego-document aannemelijk dat — en dit aforisme staat aan F.P. Jones toegeschreven — ook Bijkers autobiografische passages "nothing bad about its writer except his memory" vertellen. Hoe dan ook, ik begin met mijn korte constructie van de auteur. Pas daarmee zie ik een enigszins orderlijke bespreking van zijn boek mogelijk.

In de zeventiger jaren volgde Bijker een ingenieurstudie. Ik vermoed in Delft, omdat hij in een noot (p 294) zegt dat hij daar toeristen met een fietstocht rondleidde. In die periode werd hij (daarnaast?) politiek actief. Hij verzette zich tegen de kritiekloze omgang met techniek, protesteerde tegen kernenergie en kruisraketten. Wetenschap & techniek zijn in maatschappelijk opzicht inderdaad niet neutraal. Bijker ontdekte dat wetenschap, techniek en maatschappij (in het engels: STS voor science, technology and society; nota bene, let op de volgorde) elkaar beïnvloeden. Zijn vroege model van hun samenhang bleek echter niet adequaat om als activist invloed te hebben. Van een interesse op een zijspoor maakte Bijker daarom zijn primaire onderwerp. Hij werd kennelijk wetenschappelijk medewerker aan de Technische Universteit Twente; daarop wijst zijn dankwoord waarin hij nogal wat 'Twentenaren' noemt. Alweer hoogleraar in Maastricht — dat staat expliciet vermeld — publiceerde hij Of Bicycles, Bakelites, and Bulbs, waarvan de ondertitel Toward a Theory an Sociotechnical Change zijn discipline aanduidt.

Tot zover de beknopte biografie. Ik ga verder met het boek. Over zijn koerswijziging, dwz van belangstelling voor de eenheid van maatschappij & techniek van een zijspoor (detour) naar hoofdspoor (main route), raakt Bijker daarin niet uitgepraat. Het zijn die talloze herhalingen, waardoor ik op het idee kwam dat zijn boek grotendeels een apologie is. Het is alsof hij zich schuldig voelt aan verraad. Hij spreekt, zo luidt mijn stelling, tot zijn oude kamaraden en verweert zich. Weliswaar verkeer ik nu in het universitaire milieu, lijkt hij de fellow travelers te zeggen, maar zodoende creëer ik juist De Nieuwe Academicus. Ik liet jullie dus beslist niet in de steek, integendeel. Ik integreer hier politiek met wetenschap, beweert hij. Want Bijker pretendeert met zijn theorie tevens een politiek instrument aan reiken, ter bevordering van de democratische orde. Hij vertelt — althans zo kan ik het aan de hand van mijn interpretatie van zijn leven niet anders meer lezen — zijn oude makkers dat hij nog altijd één van hun is. Hij strijdt weliswaar vanuit een andere positie, maar meldt dat hij zich onverminderd en zelfs effectiever inzet voor de vertrouwde doelen (p 280): "It should be abundantly clear [...] that [institutionalized academic work] is not the route I had in mind." Geen instituut voor hem, maar een "politics of technology [... that] will be emancipationist rather than instrumental, it will politicize technological choices rather than pacify them, and it will problematize rather than absolve them." Het klinkt als een manifest, maar het is naar mijn nader oordeel dus een apologie.

Ook als verweerschrift mislukt Bijkers boek echter. Want de activist van vroeger is niet meer. De Nieuwe Academicus — of moet het De Nieuwe Activist zijn? — blijkt tenslotte ook voor hem een illusie. Hij verandere zijn opvattingen, drukt zich wat ik niet anders kan duiden dan als gefrustreerd uit over zijn onvermogen (p 288): "And even my attempts to describe micropolitical strategies to change technology and society will never yield a conceptual framework or suggest a set of policy instruments that are certain to guide sociotechnical change in a particular direction." Ik kan slechts verbaasd zijn, dat hij überhaupt ooit dacht stuurman van de totale maatschappij te zijn. En dat accent op "my" staat er echt. Ik besef dat politieke inzet per definitie vertekening vanuit het eigen belang inhoudt, maar dat gelijk zo absoluut eisen is absurd. Vervolgens geeft hij toe verandering niet in een bepaalde richting te kunnen leiden: "This is a matter [...] of recognizing that there will always be other actors who contribute to the construction of society and technology, actors that cannot be controlled." Let op de laatste bijzin. Ikzelf denk dat het begrip 'actor' wezenlijk het begrip 'vrije wil' veronderstelt. Wie dat ontkent, moet helemaal niet over actoren spreken. Maar goed, voor Bijker betekent dit inzicht dat zijn tegenwoordige werk niet slechts ten goede zal komen aan "any [specific] social group, such as the less privileged or less powerful." Hiermee bekent hij zich tot een conservatief, een modernist van de late verlichting. Het resultaat van zijn werk is immers ook 'techniek,' een artefact. Hij hoopt weliswaar dat die techniek democratie ten goede komt, maar garanderen kan hij dat niet. Daarmee lijkt mij zijn ommekeer inderdaad voltooid. Hij vlucht in wat ik maar even metapolitiek noem, maar metapolitiek bestaat niet echt. Juist politiek is onmiddellijk, omdat macht dat is. Zie Nietzsche en naar mijn smaak vooral Schopenhauer. Doordat Bijker afstand van politiek denkt te kunnen nemen, niet in woord, maar in daad tussen de regels, maakt hij nu zelfs deel uit van de hoofdstroom waartegen hij zich vroeger verzette. En oefent de bijbehorende macht uit. Dat geeft niet. Ik gun iedereen het recht te veranderen. Maar wat Bijkers boek zo moeilijk doorgrondelijk maakt, is zijn voortdurende behoefte zich als politiek-actief te afficheren. Feitelijk toont hij zich, voor wie zijn autobiografische passages tenminste negeert, als een ingekapselde academicus met alle ambitie, retoriek en modeltechnieken die daarbij horen. Ook dat geeft niet, ik bedoel dat iemand een traditioneel academicus wil zijn. Het apologisch vernis op zijn verhaal verhult echter dat hij zijn politieke ambitie inruilde voor een academische. Als de auteur niet eerlijk tegenover zichzelf is, hoe kan de lezer hem dan eenvoudig begrijpen?

De moeite die het me kostte om toegang tot de betekenis van zijn tekst te krijgen, leidde allereerst tot ergernis. Nu vind ik het helemaal geen probleem dat Bijker zo autobiografisch rapporteert. Dat is een stijl die ik juist waardeer, omdat daardoor de subjectiviteit van zgn wetenschap herkenbaar is. Wat me echter stoort, is dat Bijker de persoonlijke insteek misbruikt. Hij beschrijft zijn politiek engagement — en hier gebruik ik zijn eigen analytisch kader — quasilineair (p 7), dwz in termen van wat hij als uiteindelijk succes beschouwt. Bijvoorbeeld S.J. Gould beseft wèl dat de valkuil ook voor hemzelf geldt. Daarom wijdt hij er zelfs het allereerste begin, in het dankwoord, van Ontogeny and Phylogeny (The Belknap Press, Harvard, 1977) aan: "Although the result is, I trust, tolerably ordered, this book arose in a haphazard way. Its genesis and execution were probably typical [... because w]e rarely separate the logical and psychological aspects of research and we tend to impute the order of a finished product to the process of its creation." Bij Bijker verkrijgen zgn mislukkingen ten onrechte een asymmetrisch, ondergeschikt belang. Sterker nog, van politieke dwalingen wil hij niets horen. Hij is immers nog activist, speelt hij voortdurend toe, zij het in andere gedaante. Omdat hij dat zo volhoudt te beweren, valt het trouwens met zijn eigen verandering waarschijnlijk tegen. Daarmee bedoel ik niet zozeer de vraag op te roepen naar Bijkers huidig conservatisme. Zijn nadruk op het tegendeel leidde me eerst tot wantrouwen en vervolgens tot de conclusie dat hij een vals beeld tekent. Dus past er eerder een vraagteken bij zijn vroeger activisme, althans bij de diepgang van dat engagement.

In plaats van dat zij afneemt, nam mijn ergernis zelfs toe naarmate ik Bijkers theorie van sociotechnische verandering beter meende te begrijpen. In het verlengde van wat ik in bovenstaande alinea — met dank aan Gould voor zijn bijdrage — over zijn quasilineaire autobiografie opmerkte, mis ik dat Bijker zijn theorie op ... de ontwikkeling van zijn eigen theorie toepast. Omdat hij dat nalaat, blijft hij steken in het positivistisch kamp. Ik bestempelde hem hierboven al als een modernist, wat ik au fond hetzelfde vind. Hij gebruikt weliswaar overvloedig postmodern jargon. Dat is nogeens extra vermoeiend omdat zijn engels weliswaar goed, maar toch duidelijk niet zijn moedertaal is. Het idioom 'staat' domweg niet. Ook hanteert hij enkele postmoderne stijlfiguren, maar blijft daarmee aan de oppervlakte steken. Zo lijkt het op een gemanipuleerde toevalsoperatie à la (de componist) John Cage om voor zijn drie gevalstudies artefacten te kiezen waarvan de namen allemaal met een 'b' beginnen. Dat is ook de beginletter van zijn eigen achternaam, die in elk geval op z'n haags uitgesproken (toevallig?) klinkt als het populaire engelse woord voor fietser. En de fiets is (toevallig?) één van de behandelde artefacten. Postmodern is ook nog het voortborduren op de aanduiding "King of the Road" voor een fiets. Dat is de titel van het hoofdstuk met die gevalstudie. Een citaat met de strekking van "God schiep Baekeland, en alles werd plastic" is vervolgens genoeg om aan het hoofdstuk over bakeliet de titel "The Fourth Kingdom" te geven. Elk verband met de inhoud ontgaat me. Zelfs dubbel gezocht is daarna de titel van het hoofdstuk dat de gevalstudie over tl-verlichting bevat. Ik begrijp dat een koningrijk een vorst heeft. Maar de titel "The Majesty of Daylight" vind ik onzin, toen ik eenmaal meende te zien dat de auteur met een 'koninklijk' woordenspel bezig was. Vormt Bijker met dat spel een samenhang die vervolgens ook betekenis oproept? Of etaleert hij een poëtische inslag langs de lijnen van de conceptuele kunst? Dit laatste kan bijna niet, omdat hij met taal geen humor kan spreken. Daardoor is tevens zijn bewerking van een versje uit Alice in Wonderland ongeïnspireerd. De tijd dat wetenschappers van hun joie de vivre blijk konden geven met citaten van Lewis Carrol — en vooral exacte wetenschappers deden dat zo'n twintig jaar geleden uitputtend — is überhaupt allang voorbij.

Stel dat Bijker zijn theorie reflexief getoetst had. Dan had hij zich oa moeten afvragen welke configuratie (p 276) van het "seamless web of sociotechnology" heerste. Ontwikkelde hij zijn theorie-als-artefact in een wereld waarin geen dominant paradigma bestaat? Hier wil ik trouwens kwijt het verschil tussen paradigma à la Kuhn en zgn technological frame à la Bijker niet te begrijpen. En wanneer Bijker toch vasthoudt aan een eigen term, ligt sociotechnical frame mi voor de hand. Want is dat niet de crux van zijn theorie, te weten de verwevenheid of zelfs éénheid van maatschappij èn techniek?

Terug naar ontwikkelconfiguraties waarvan Bijker er drie onderscheidt. De mogelijkheden zijn 1. dat er, nogmaals, géén dominant paradigma bestaat, 2. dat één paradigma overheerst en 3. dat inzicht in de ontwikkeling tot een bepaald artefact inzicht veronderstelt in twee of wellicht méér paradigma's. Ik destilleer uit Bijkers opmerkingen dat hij vindt dat er aanvankelijk géén dominant paradigma was. Hijzelf heeft immers, zo staat her en der, met zijn theorie dat synthetisch paradigma voor inzicht in de ontwikkeling van sociotechnische verschijnselen gevestigd. Hij slaagde erin (p. 278) "by the mechanism op redefinition." Want: "If an artifact [...] offers a solution to a problem that is not taken seriously by other important social groups, then the problem may be redefined in such a way that is does appeal to them." Voor Bijker is zijn theory of sociotechnical change dat nieuwe, enige paradigma waarvan hij, zoals gezegd, quasilineair de ontstaansgeschiedenis vertelt vanuit het succes dat hij eraan toedicht.

Mijn waardering van de originaliteit is echter afwezig. Van de eerste lezing van het boek herinner ik me juist  ergernis, omdat ik bekende referentiekaders als nieuw verkondigd zag. Ik plaats de ontwikkeling van Bijkers theorie daarom diametraal anders. Dat is in de derde configuratie, dwz in een wereld waarin reeds allerlei paradigma's over sociotechnische verandering bestaan. Wat mij betreft heeft Bijker een probleem weliswaar van een nieuwe definitie voorzien, maar zeker niet van een betere. Dat is meteen de reden waarom ik 'zijn' theorie hier niet probeer samen te vatten. Ik meen zijn begrippen niet sluitend te kunnen weergeven. Maar goed, blijkbaar is het al die jaren dat Bijker eraan werkte niet opgevallen dat hij hoogstens een doublure ontwikkelde. Ik heb daarvoor wel een verklaring. De diversiteit in de (academische) wereld is tegenwoordig zo enorm, dat het praktisch onmogelijk is om de talloze disciplines (lees ook: paradigma's) gedetailleerd op overlapping, complementariteit enzovoort te onderzoeken. Wie het academisch spel beheerst, schept eenvoudiger dan ooit ruimte voor een eigen school. Zo'n school opereert meestal in een nis. Bijker valt hoogstens een extreem isoloment te verwijten. Hij wekt tenminste de indruk kennistradities niet of nauwelijks onderzocht te hebben. Daar had hij veel waardevols kunnen ontdekken. Nu ging hijzelf met vrijwel schone lei aan de slag. Hij is daarmee overigens een typische ingenieur, intelligent maar niet wijs. Zo iemand meent zèlf sneller helemaal van de grond af te ontwerpen en bouwen, in arragonte onwetendheid. Ik weet uit eigen ervaring hoe 'vreemd' het is om vanuit zo'n strikt technische (sub)cultuur een integraler houding te verwerven. Als dat niet wezenlijk lukt, lijkt een persoonlijke gedachte al gauw origineel en voor een vermeende activist de aanzet tot politieke revolutie. Origineel is meestal hoogstens de ontwikkelde terminologie, die dan tegelijk een drempel voor communicatie buiten de eigen parochie vormt. Maar het heeft ook, eenmaal behoorlijk gevestigd, nauwelijks meer politieke zin om vandaaruit verder te overtuigen; dat roept slechts tegenstand op met gevaar voor eigen positie. Het evenwicht blijft aardig gehandhaafd — en de financiering via belastingheffingen — door vergaande non-interventie in het vlak van daadwerkelijk gedrag, voor buitenstaanders vaak gemaskeerd door verbale kritiek aan het adres van zgn rivaliserende scholen. Wat ikzelf hier bedrijf? Dat is nu een logische vraag. Om te beginnen schreef ik op mijn beurt natuurlijk een ego-document. Voor wie? Eigenlijk ben ik met hersengymnastiek bezig. Dus voor mezelf. Verder reageer ik stellig de frustratie af, die ik als buitenstaander voel. Want met mijn nihil inclusion in Bijkers technological frame — hier pas ik zijn theorie vrij toe — hebben invloedspogingen van mij geen enkele kans. Immers, overwegend telt de vorm van de positie ipv de inhoud van de argumenten. Desondanks is mijn kritiek nog mild. Een geoefend filosoof die zich even tijd gunt, maakt van Bijkers theorie zeker gehakt. Dat het gebeurd is, ik zei het al, gelet op heersende non-interventie echter onwaarschijnlijk. Het resultaat van zulke academische wapenstilstand is gewekte schijn dat een theorie gevestigd is, terwijl het slechts (uiterst) plaatselijke closure en stabilization betreft.

Zeker als het om sociologische kennis gaat, lijkt het mij niet (meer) mogelijk de positie van dat ene dominante paradigma te verwerven. Dat is ook logisch gezien de (micro)culturele verscheidenheid in de wereld. Dat ziet Bijker ongetwijfeld in, wanneer hij cultuur als explanandum ipv explanans gaat opvatten. Ik betwijfel echter of hij op zoek gaat naar de overeenstemming van zijn ideeën met wat andere paradigma's reeds bieden. Zijn literatuuropgave is uitgebreid, maar vertoont zelfs voor mijn oog hiaten. Waar is de primaire literatuur van techniekfilosofen? Ik begrijp best dat Bijker geen trek in Heidegger heeft. Maar het is ronduit riskant een theorie over maatschappij & techniek nieuw te noemen zonder, al was het maar voor de schijn, de omstreden Duitser erbij te halen. En hoe staat het met de Fransman Ellul? Wittgenstein als primaire bron? Marx dito? En wat ik vanuit de sociologie mis, is het prachtige Diffusion of Innovations van E.M. Rogers. Dat boek beleefde zijn eerste editie in 1962. Bijker kan dus domweg niet volhouden dat hij als eerste een theorie van sociotechnische verandering opstelde. Dergelijke artefacten bestaan volgens mij sinds mensenheugenis.

Dat verandert er allemaal niets aan dat Bijker inmiddels stevig in een academische nis zit. Hij kreeg zijn boek bij The MIT Press uitgegeven en is voor die uitgeverij zelfs redacteur van een reeks die Inside Technology heet. En in Maastricht bekleedt hij de leerstoel voor techniek & samenleving (mijn vertaling uit het engels van technology and society). Dat is allemaal prachtig. Wat hij daardoor mist, is deelname aan zovele andere maatschappelijke processen met bijbehorende 'configuraties.' Als hij op zijn oorspronkelijke hoofdspoor gebleven was — ik denk dat hij daarmee een loopbaan als ingenieur in het bedrijfsleven bedoelt; ook merkwaardig eigenlijk, dat hij dat niet duidelijk maakt — had hij veel over de praktijk van alledaagse macht rondom en vanuit techniek geleerd. Hoewel, Bijker is toch ook ontwerper, te weten van zijn theorie-als-artefact? Hij moet dus direct weten welke weerstanden nieuwe — formuleringen van — ideeën oproepen. En hoe hij zijn academisch succes, positie enzovoort bereikte. Wat zijn plannen voor verdere loopbaan zijn. Jammer is het, nogmaals, dat hij zijn theorie niet reflexief uitlegt. Want dat is de kans bij uitstek om geloofwaardige autobiografie onder de noemer van wetenschap te bedrijven.

Wat vind ik eigenlijk positief aan Of Bicycles, Bakelites, and Bulbs? Heel wat, tenslotte. Een boek dat zo aanspoort tot actieve consumptie waardeer ik zeer. Hoewel de auteur ongetwijfeld anders bedoelde, zag ik een complexe puzzel en probeerde die te kraken. Ik wist overigens vooraf dat ik nooit kon slagen, maar dat maakte het wel zo spannend. Gaandeweg schreef ik voorts mijn eigen apologie. Ik verontschuldig me voor mijn machteloosheid. Ik bezit weliswaar het vermogen onzin te ontmaskeren, maar geen macht daadwerkelijk te overtuigen. Geen macht een ecology of mind, zoals G. Bateson dat gevoelig uitdrukt, dáádwerkelijk te bevorderen. Mijn kracht is activisme van het idee, mijn zwakte activisme van de daad. Hiermee schets ik allereerst mezelf. Maar ik vind het tegelijk veel over het moderne academische milieu zeggen, dat ik buitenstaander ben. Blijkbaar telt de daad daar inmiddels ook zwaarder dan het idee.

Wat ik direct aan de inhoud van Of Bicycles, Bakelites, and Bulbs interessant vond, waren de drie gevalstudies. Ik ben een liefhebber van het genre. Telkens blijkt een degelijke analyse van omstandigheden een prima verklaring te kunnen geven over wat in eerste aanleg onbegrijpelijk bijzonder leek. Rondom het ontstaan van de 'moderne' fiets enzovoort schetst Bijker allerlei aspecten die begrip bevorderen. Hopelijk herschrijft hij ze nogeens zonder valse zelfrechtvaardiging en overbodig getheoretiseer. Zou Bijker ooit expliciet voor ambachtelijke beoefening van wetenschap durven kiezen? Dus meer (goede) ideeën en minder dadendrang voor zijn loopbaan. Dat zou nogeens politiek zijn.

 

© februari 1997, webeditie 2001.