Afvloeiing

Pieter Wisse

Vooral als het om uitgeleerde automatiseerders gaat, eist opeenvolging van techniekgeneraties tijdige vertaling naar personeelsbeleid.

 

Techniek is een algemeen begrip. Filosofen zijn sinds duizenden jaren bezig enig inzicht te verkrijgen. Wat is techniek? Zo'n vraag maakt inderdaad nogal wat los. Een afgerond antwoord is onbekend.

Mijn benadering is hier bescheidener. Ik stel vast dat technische ontwikkelingen, wat ze wezenlijk ook mogen zijn, concreet herkenbaar zijn in eigenschappen van gereedschappen. Dat wil zeggen, nieuwere gereedschappen geven ons steeds meer mogelijkheden tot manipulatie van de werkelijkheid. Een gevoelige consequentie van dat zogenaamde méér betreft de vervanging van menselijke arbeid. Omdat gereedschappen meestal ook weer niet overdreven veel complexiteit aankunnen, verdwijnt juist de eenvoudigste arbeid. Daar treffen we ook het ontstaan van automatisering aan. Dat kwam grofweg neer op een machine in plaats van een mens. De handeling werd ge-automat-iseerd ofwel door een automaat verricht.

Op de schaal van een hele samenleving betekent dergelijke automatisering van produktieprocessen steevast afvloeiing van vele, vele medewerkers. Zij zijn immers overbodig wegens gebrek aan opleiding, bijbehorende instelling enzovoort. En voor werk elders ook kansloos, want de toepassing van complexere gereedschappen gebeurt meestal niet geïsoleerd. Met vruchtbare nieuwe techniek zijn overal binnen de kortste tijd nieuwe vaardigheden gevraagd. Voor de nieuwe arbeid zijn dus pas mensen van volgende generaties geschikt.

Dezelfde cycli voltrekken zich uiteraard, zij het dat ze daar wat later aanvingen, in de dienstensector. Tot deze sector reken ik de in- en externe automatiseerders. Ik neem ze voor de kern van mijn boodschap even apart. Het bijzondere is immers dat automatiseerders de gereedschappen maken die dat 'meer' kunnen bijdragen. Zijzelf gebruiken daarbij echter ook gereedschappen. En, precies, zo is het, de gereedschappen voor automatiseerders zèlf kunnen óók steeds meer. Daarmee heeft de dynamiek van technische ontwikkeling zijn eigen staart te pakken. Daaruit volgt dat de afvloeiing van grote aantallen automatiseerders onvermijdelijk is, ook al groeit in absolute zin het toepassingsgebied van automatisering. En opnieuw geldt: Wie het minste weet, moet het eerst vertrekken. Pas hun kinderen krijgen een nieuwe kans.

Gelukkig voor de automatiseerders met een vorige techniek zorgen zijzelf voor een rem op de verspreiding van het navolgende gereedschap dat ze overbodig maakt. De vondst is dat hun programmatuur veel onderhoud vergt. Zij staan dus niet op slag allemaal op straat, maar zijn onmisbaar zolang continuïteit wint. Maar het is heus uitstel, geen afstel. Want als managers doorkrijgen wat voor gigantische besparingen er mogelijk zijn met modernere gereedschappen voor ontwikkeling van informatiesystemen, ontstaat een lawine. De continuïteit die gepaard gaat met de groeiende last van programmatuuronderhoud met de vorige techniek verliest het op enige termijn van de verlokkingen van actuele informatietechnologie. Hoe langer een manager met zo'n beslissing wacht, des te radicaler moet de informatievoorziening op de schop. Als managers gaan durven en — dankzij de zorgzaamheid van de maatschappij — door ontslagen de optimalisatie van het eigen bedrijf kunnen bereiken, zullen zij dat niet laten. En dat gaat ineens wèl hard. De vraag is dus niet òf die omslag er komt, maar slechts wanneer. Het is nu al simpel te voorspellen wie eraan moet geloven. Dat zijn de automatiseerders die zich uitgeleerd vinden.

Ik zie massale afvloeiingen onder automatiseerders die vasthouden aan oudere techniek als onvermijdelijk. Vroeg of laat. Ik ben daarom geneigd te zeggen, dan maar liever zo vroeg mogelijk. Dat schept ruimte voor noodzakelijke verbetering van kwaliteit. Veel bedrijfsprocessen gaan kreupel aan verouderde informatievoorziening. Daar ligt vaak zelfs een ernstig strategisch obstakel voor de ontwikkeling van een organisatie.

Tegelijk vind ik vroege afvloeiing in het belang van de vertrekkende medewerkers. Want in dit stadium heeft de werkgever vaak nog de middelen om ontslagen medewerkers goed te begeleiden. Dan hebben zijzelf, tijdens hun eigen leven, nog een redelijke kans op betaalde en interessante arbeid elders. Wie voor automatiseringswerk uitgeleerd is, is wellicht nog gemotiveerd iets anders áán te leren.

Wie echter te lang wacht, heeft per saldo bijster weinig aan zijn kleinkinderen te vertellen. Dat medewerkers zelf dat begrijpen, blijkt nu uit de animo voor regelingen die grote automatiseringsfirma's voor zgn. vrijwillige uittreding aanbieden. De ironie ervan is overigens dat het de kansrijkste mensen zijn die vertrekken. Met dank voor de premie. En het zijn meestal de mensen die nog wel bijgebleven zijn. Dat was trouwens ook allemaal voorspelbaar, maar goed. Visionair personeelsbeleid is blijkbaar niet zo eenvoudig. De onderneming blijft achter met een grotere last dan ooit. Toch te laat veranderd, misschien?

 

© 1995, webeditie 2001.
Eerder verschenen in: Informatie Management, 1995, nr 6/7.